Home Interview Interview Bert De Coninck : Het ultieme eindejaarslijstje voor café Madrid

Interview Bert De Coninck : Het ultieme eindejaarslijstje voor café Madrid

by Hendrik Hindrex

Tekst en foto: Hendrik Hindrex

Kerstdag 2023. Het is een stevige rit naar het zuiden van Portugal. We zijn onderweg naar Belpoplegende Bert De Coninck (74) om er zijn ultiem muzikaal eindejaarslijstje te vernemen. Na de laatste kilometers over roestkleurige dustroads bereiken we de quinta waar Bert al jaren van zijn ‘splendid isolation’ geniet. Nog vóór we hem kunnen begroeten begint hij, zichzelf begeleidend op gitaar, een prachtig bluesliedje over de toestand in Gaza te spelen. Er volgt een lang voorbereidend gesprek. Het eigenlijke interview is voor de dag nadien. Verwacht vooral geen hippe nieuwe groepjes, of Medicine Head uit zijn bekende song Evelyne, in het lijstje van de Belpoplegende. Hij kiest voor de vaste waarden die hem vroeger zo bedwelmd en geïnspireerd hebben. We krijgen er meteen ook een elpeelijstje bij. En we kunnen het niet nalaten om een muziekvraag te stellen over zijn literair debuut De dood van een luchtmatras (1995).

© Hendrik Hindrex

Bert, gisteren zong je een heel mooi bluesnummer over Netanyahu. Vertel.
Ja, dat was eigenlijk een geïmproviseerde blues waarin ik nog maar eens mijn verontwaardiging wilde uitspreken over het buitenproportionele geweld van een van de sterkste legers ter wereld tegen radeloze, ontheemde mensen.  Eén van mijn laatste muzikale veldslagen was Chateau Clochard. In 2014 is er een eerste bloedige raid geweest van Israël.  Ik was zo kwaad, om dezelfde reden, dat ik daar toen een song over moest schrijven.  De dag nadat ik dat nieuws heb vernomen, ben ik er aan begonnen.  Eerst een eigen versie opgenomen in mijn homestudiootje en nadat ik in contact kwam met Chris Ford zijn we begonnen om dat idee uit te werken.  Dat is dan Gaza lullaby geworden: een slaapliedje gehuld in woede en een kleine Arabische inbreng om de sfeer nog meer te bepalen.  Dat hebben we op Bandcamp gezet, samen met vier andere nummers. Ik blijf daar achter staan.  Ik wil dat er spoedig een vreedzaam einde aan dat geweld komt.  Ik wil niemand schofferen of kwetsen.  Ik denk ook dat ik niet de enige ben die er zo over denkt. We moeten tenslotte ook niet bang zijn om – als we diep geraakt worden door tragedies – ons daarover te verontwaardigen.   Meer wil ik daar niet over kwijt.  

Je hebt dus nog geen plannen met dat bluesnummertje ? 
Ah ja! Dat was gewoon een liedje dat ik op een bank in de zon heb gespeeld bij wijze van bienvenu.  Maar het is niet uitgewerkt natuurlijk.  Het heeft jou toch geraakt.  Misschien kunnen we daar nog iets mee doen.  Maar eigenlijk ben ik alles kwijt in Gaza lullaby.  Daarin wordt geen woord gerept over Palestina of Israël.  Het gaat gewoon over alle kinderen die graag rustig in hun bed zouden slapen.  Die graag op het strand van hun land zonnebaden, die graag gaan zwemmen in hun stuk van de Middellandse Zee.  C’est tout.

© Hendrik Hindrex

Het is weer de tijd van de traditionele nieuwjaarslijstjes.  Voor de verandering willen we eens een lijstje gemaakt door iemand die gepokt en gemazeld is in de geschiedenis van de rock-‘n-roll. Graag jouw lijstje…
Ik heb een lijstje gemaakt met een aantal nummers die me echt uit mijn lood hebben geslagen, mij aangegrepen hebben in speciale omstandigheden. Ook songs die ik koppel aan bepaalde periodes in mijn ‘gypsy life’. Het was geen makkelijke klus.

Mijn tienerjaren beginnen met The house of the Rising Sun, in de versie van The Animals (1964).  Mijn vader had een kristalontvanger meegebracht voor mij.  Hij had een groot koperen spiraal door mijn slaapkamer gehangen en dat verbonden met een kristalontvangertje. Dan moest je heel voorzichtig een radiozender zoeken en zo lag ik in mijn bed in de jaren 60 met een ouderwetse hoofdtelefoon naar Radio London en de andere piratenzenders te luisteren.  En zo ben ik vrij snel in contact gekomen met de songs die nu op mijn lijst voorkomen.  

De eerste echte shock van de elektrische gitaar was niet echt The house of the Rising Sun, wat eigenlijk een droevig lied is, geworteld in de ouwe Amerikaanse toestanden, waar ik eigenlijk niet zo veel voeling mee had. Toen mijn oudste zus en ik op de radio voor de eerste keer I want to hold your hand (1963) van The Beatles hoorden, waren we direct verkocht.  Die intro alleen al! En die melodie en die zanglijn! Eigenlijk moet ik met dit nummer beginnen. Maar ik breng dit lijstje niet in chronologische volgorde.  Ik was een jaar of dertien, veertien toen dat liedje op de radio kwam.  Nadien kocht ik een ep’tje met daarop het nummer I’m down (1965) dat ik ook heel erg goed vond.  

Nummer twee: Satisfaction (1965).  Het verhaal van de naoorlogse teenagers, die we waren. Die eigenlijk op zoek gingen naar iets zinniger dan gewoon consumptie: “And a man comes on and tells me how white my shirts can be”.  Al die commerciële dingen die niemand echt bevredigen, maar die gewoon maar geld in het laatje brengen van diegenen die het land regeren, beter dan ooit tevoren. Satisfaction, dus. Catchy riff en een tekst die me aansprak en waar ik helemaal achter stond.

Dan gaan we over naar nummer drie: Like a rolling stone (1965) van de onovertroffen Bawb Dylan. Heb ik voor de eerste keer gehoord in de Beethovenkelder in Mechelen, gespeeld door de Scalawags met Luc Smets van The Pebbles.  Hij speelde toen orgel in die band. Een heel goeie coverband: veel diepgaander dan het werk van The Pebbles.  Vind ik persoonlijk, ook wat keuze van songs betreft.  Daarna hoorde ik dan ook de versie van Bob Dylan op de radio.  Een ongelooflijke sterke song met een tekst die alleen al rechtvaardigt waarom hij de Nobelprijs literatuur heeft gekregen.  Alhoewel ik vind dat Leonard Cohen die prijs ook verdiende (lacht).  

Dan komt een periode waarin ik mijn eerste band had en wij al lange jeansbroeken droegen.  ‘Texasbroeken’ noemden we dat. Na de repetitie gingen we naar café Madrid bij de juke-box met ‘another dime and rock-‘n-roll’ voor vijf frank.  Die rock-ola’s van toen klonken heel erg goed.  Op nummer vier zet ik dan Friday on my mind (1966) van down-underband The Easybeats.  Bij de intro van dat nummer gingen de haren al recht overeind en de rest van dat nummer is zo goed uitgewerkt. Zo sterk verwoord hoe de jonge teenager-arbeider zich voelde: “Friday on my mind”. Vrijdag, zaterdag en zondag was het paradijs.  De rest van de week was de hel. 

Op de vijfde plaats: Hey Joe van Jimi Hendrix.  Daarover hoef ik niet veel te vertellen, gewoon een dijk van een nummer op alle gebied.

Op nummer zes staat een nummer van een band waar ik eigenlijk niet zo’n grote fan van was of van gebleven ben. Maar wel een die een diamant van een nummer geschreven heeft: Good Vibrations (1966) van The Beach Boys.  Alleen al op vocaal gebied en door de sfeer op te roepen door het juiste gebruik van instrumenten op het juiste moment.  Ongelooflijk goed in mekaar gestoken.  Ik herinner me ook de bas op dat nummer. Dat ging door heel je lichaam. 

Friday on my mind, Hey Joe en Good vibrations staan eigenlijk allemaal ex-aequo.  Dan nummer zeven: Summer in the city (1966) van The Lovin’ Spoonful.

Op nummer acht: My generation (1965) van The Who.  Een ongelooflijk sterk nummer dat weer eens verwoordde wat wij allemaal dachten en wat we eigenlijk van de daken wilden schreeuwen.  Die sfeer van begin jaren ‘60 en jaren 70 was helemaal anders dan nu: veel eenvoudiger, spontaner, relaxter.  Maar ook vrijer, meer ongebonden.  

Als nummer negen heb ik gekozen voor Dead end street (1966) van The Kinks.  Ook weer een geëngageerd nummer eigenlijk.  Het gaat over de arbeiderswijken in het VK. Toen woonde ik nog bij m’n ouders.  En later toen ik zelf in goedkope, koude, vochtige huizen terechtkwam…  “There’s a crack up in the ceiling and the kitchen sink is leaking”.  Dán pas besef je de sterkte van die song.  Maar dat nummer  heeft me direct aangegrepen. Ook door die tragische intro: je moest eens weten hoe wij leven…  Van zodra de song zelf begint: een rebelse, krachtige aanpak.  My cup of tea, zou ik zeggen. 

Als nummer tien, als laatste van die periode ga ik voor Itchicoo Park (1967) van Small Faces.  De volgorde van deze lijst heeft niks te maken met de punten die ik eraan toeken, maar is min of meer chronologisch.  Sterke vocalen, lekkere riffs en de sfeer van hippiedom op zijn best: in een park met een joint met vrienden en vriendinnen naar de eendjes en de wolken kijken en relaxed een paar uur doorbrengen met een ondergaande zon. Zalige momenten : ‘we’ll get high’. 

Allemaal songs waarvan ik bij de eerste beluistering ‘wow’ zei. Maar er zijn natuurlijk meer songs die me aangegrepen hebben.  Een daarvan was Sultans of swing (1977) van Dire Straits. Nu ben ik niet zo’n hele grote fan van die groep, maar die song kwam op een ideaal moment.  Ik was met Fran (van de elpee Crapule De Luxe), haar zus en haar twee dochters naar een camping op Terschelling getrokken, een van de Waddeneilanden.  We hebben daar een hele week regen gehad. Gelukkig had ik mijn gitaar mee.  De hele dag geschuild in de tent en ‘s avonds een korte wandeling op het strand.  Geen radio, alleen maar stilte en het geluid van zeevogels in de verte, het geluid van de branding en de regen op de tent.  De laatste dag was het lekker weer, een mooie wandeling gemaakt.  En  boodschappen van vijf op vier meter in het zand geschreven.  Citaten van John Lennon onder andere.  En dan zijn we terug naar de veerboot gegaan om naar Amsterdam te trekken waar de zus van Fran woonde.  Omdat we nog een half uur moesten wachten, bezochten we bij de veerboot een Hollands café.  Dat gitaarwerk dat ik direct herkende als swing en dat me deed terugdenken aan muziek van de jaren 30 en 40.  Maar dan met die tekst over het plezier van vier of vijf jonge gasten die samen repeteren en louter voor het plezier of een kleine vergoeding of het bier elke week ergens gaan optreden. De hele sfeer hoe een band in mekaar zit, is vervat in Sultans of swing, gelardeerd met prachtig gitaarwerk.  Heel speciaal omdat je na een hele week stilte geconfronteerd wordt met een muziekstijl die je niet verwachtte.  Dat was zo’n moment van volledig overrompeld worden door een song. Ik ben Dire Straits blijven volgen, met ook die andere sterke song over hoe muzikanten behandeld worden: “Money for nothing and chicks for free”.  Een heel sterk statement!

Een ander nummer, misschien minder bekend, dat mij net zo overvallen heeft, was in Spanje.  Ik stap een discotheek in een kelder onder een hotel binnen.  Dat was daar echt Sodom en Gomorra. Free love tegen honderd per uur, het rook daar lekker naar allerlei kruiden, een psychedelische light show en paars licht… Om twee uur in de namiddag.  Ik was nog maar vijftien of zo en werd bijna gehypnotiseerd door die sfeer.  Ik logeerde met mijn ouders in een hotel en na twee uur in die Spaanse hitte hoor ik muziek in een koele ruimte: In-a-gadda-da-vida (1968) van Iron Butterfly.  Ik ben onmiddellijk naar de dj gegaan om te weten wie dat was.  Die song duurt ruim 17 minuten.  Daarna heb ik die plaat tweedehands op de kop kunnen tikken.  Achteraf was ik wel een beetje ontgoocheld omdat het orgel op die plaat van de IJzeren Vlinder wel iets te nadrukkelijk aanwezig was (lacht).  Maar de eerste kennismaking – ook weer in die specifieke omstandigheden – was weer eens overweldigend.  

Ook zo met Fleetwood Mac met Don’t stop thinking about tomorrow (1977).  Ik kom in het Muzekot in het centrum van Brugge binnen. Dat was er net zo: mensen die mekaar ontmoeten vanaf twee uur ‘s middags, luide muziek…  Dan dat nummer met die sterke drum van Mick Fleetwood, de geweldige vocals.  Een opbeurende boodschap, een opkikker.  Dat in die kroeg met veel houtwerk, zelfs mensen die dansten op een barkruk, die sfeer dus.  En de baas met een glunderend gezicht.  Nu zijn dat allemaal restaurants waar iedereen doodserieus tweehonderd euro betaalt voor een artistiek voorgerecht en dat soort zottigheden.  Op diezelfde plek hebben wij jaren aan een stuk lol beleefd, goeie muziek gehoord en veel pinten gedronken (lacht).  Dat zijn enkele randverhalen bij die nummers.  

Ik heb Satisfaction genoemd, Like a rolling stone en vooral The Beatles.  Ik ben The  Beatles blijven volgen vanaf hun eerste plaat tot en met Let it be. Dat laatste album is meer Paul McCartney, maar ik was vooral gefascineerd door John Lennon.  Ook zijn solowerk: Working class hero en zo. Van Lennon heb ik ook zo’n sfeermoment.  De baas van The Hobbit sloot om de zoveel weken zijn café en dan nam hij de inside crowd van zijn kroeg mee op café-tournée en zo kwamen we in café Onder den Toren in Mechelen terecht.  Op de juke-box stond Whatever gets you thru the night (1974) van Lennon.  Ook loeihard. Ik heb dat zeker vier keer na mekaar opgezet en gedanst als een gek.  Ik voelde me niet gelukkig toen ik daar binnenkwam, maar die ene song van Lennon heeft me in een euforie gebracht.  Eigenlijk is het waar. “Whatever gets you thru the night, it’s all right.”  Dat is iets wat ik al mijn hele leven lang als een goed statement beschouw.  Veel beter dan wakker te liggen van dingen. Of de hele nacht wakker blijven en met de cafébaas op kroegentocht gaan.  En dat eindigde dan als de zaterdagmarkt in Mechelen begon. Dan kochten we op de markt een gebraden kip en dan peuzelden we dat op een terras gewoon op. Dat moet je nu eens proberen. Dat bedoel ik met vrijer en democratischer en eenvoudiger.  Het plezier en het culinair genot was veel groter dan dat je een half uur opgekleed moet wachten op je voorgerecht van 200 euro dat je met een vergrootglas moet zoeken. 

Ik heb ooit een piano gehad waarop ik de The long and winding road (1970) van The Beatles heb leren spelen.  Bijna een maand aan gewerkt tot ik die akkoorden kon spelen en het nummer kon zingen.  Dat heb ik dan voor mijn honey hier in mijn muziekkamer gespeeld.  Ik was er zelf heel tevreden over, maar daarna heb ik het nooit meer gespeeld.  Een heel diepgaand nummer.  Imagine van Lennon is ook een dijk van een nummer dat ik ook nog graag zing, begeleid door een gitaar.  Een boodschap van jewelste.  Als pacifist en Lennonfan vind ik dat een van zijn minst scherpe, maar toch ook een van zijn mooiste ooit.  In dat nummer zingt hij “nothing to kill or die for and no religion, too”.  Dat is een statement waar ik dus helemaal achter sta.  Ik ben sterk anti-religieus.  Ik ben van mening dat alle spanningen, oorlogen en bloedvergieten te maken hebben met die verstarde fundamentalistische visie op wie hierboven de baas is. What the fuck, het zal mij Gelderse worst wezen.  Ik sta helemaal achter Lennon zijn – om het in ‘t Portugees te zeggen – “pagão” zijn.  Ketter zijn, dus.  Ik ben katholiek opgevoed.  Ik wil daar niet verder in detail over gaan.  Reden genoeg om bye bye te zeggen.  Zelfs mijn vader – overtuigd katholiek – zei vlak voor zijn dood: “Ik geloof daar allemaal niet meer in”. Hij wou niet kerkelijk begraven worden.  Dat zegt veel.  Maar goed, wat ik verschrikkelijk vond, is dat ik Imagine van Lennon op Times Square in New York heb horen brengen door een zanger die het lef had om de zin “and no religion too” te vervangen door een heel godsdienstwelgezinde, neutrale zin. Ik dacht dat ik ging ontploffen. Dát vind ik pas heiligschennis.  Die ene zin vervangen door iets wat eigenlijk het tegendeel is, dat maakt me kwaad.  Degoutant. Ik kan er niet tegen dat ze statements omdraaien, bewerken en daar dan nog succes mee oogsten.  

Nog zo’n ‘misbruikte’ song is Perfect Day van Lou Reed.  Die song wordt zelfs op huwelijksfeesten gedraaid. Het bruidspaar luistert dan alleen naar de zin: “Oh it’s just a perfect day, I’m glad I spent it with you”.  Belachelijk! Er is geen betere beschrijving van de huwelijkse sleur dan dit monument van de Lou.

Na de periode van die tien songs, is er een periode begonnen van een ontelbaar aantal bands: The CureSimple Minds… Die plaat van de Simple Minds: Real to real cacophony (1979). Ik heb die plaat rotgedraaid in mijn huisje in Brugge.  Tot de buren begonnen te klagen. Heavy, maar tegelijkertijd: ballen! Als je dat vergelijkt met hun latere totaal overgeproducte “Don’t you forget about me”. Toen ben ik ermee gestopt.  Bij vele bands is dat zo: die eerste albums van de jonge prille bands, vol energie, en goed gekanaliseerde woede.  Dat spreekt me aan.  Maar als ze stars worden en je ziet hun kop: van mager en scherp, zie je die hoe langer hoe meer opzwellen, deels door de kilo’s waspoeder die ze door hun neus jagen, maar ook door het stardom en “niet meer te hoeven vreten van de straat”, zoals Armand zong.  Of zoals in die andere sterke song: “How does it feel, now you don’t seem so proud about having to be scrounging your next meal”.  Like a rolling stone.  

Natuurlijk zijn er nog zoveel goeie songs: dan ben ik Kiss van Prince nog vergeten. 

Maar heb je eigenlijk ook een albumlijstje ? 
Ehm, ja. Alle elpee’s van The Beatles natuurlijk.  En uiteraard ook de soloplaten van John Lennon. Shaved fish en zo.  Daar staan heel veel songs op die écht de moeite waard zijn.  Net hetzelfde als The Rolling Stones.  Van Satisfaction tot Fool to cry (1976).  Ik herinner me een avond in de ‘Groene Michel’ in Antwerpen.  Ik hoorde daar dat nummer en waar Mick Jagger zijn stem daar helemaal anders begint te gebruiken, zich helemaal forceert om die heel hoge noten te halen.  Toen ben ik zo’n beetje afgehaakt.  Ik heb nu van een Britse bassist een cd’tje gekregen met bluesnummers van de Stones, de nieuwe plaat Hackney diamonds (2023) dus. Terug naar hun roots. Heel goed opgenomen, echt de moeite waard.  Dankbaar dat ik die cd in huis heb.  Start me up (1981) zegt me niks.  Een sterke riff en Jagger die het kemphaantje uithangt. Het kwam mij vooral voorspelbaar over, die latere periode.  Ik vind het nog altijd een goeie band en ik bewonder die branie, maar toch.  Mijn lievelingsplaat van de Stones is Sticky Fingers (1971) met de rits op de hoes. Ik had een origineel exemplaar met de echte rits, maar die rits is eruit gesneden door iemand die zijn broek wou repareren in mijn eigen woonkamer terwijl wij aan ‘t repeteren waren (lacht). Dat heb je als je te veel mensen binnen laat in je huis. Ik vertrouwde iedereen.  In die tijd was dat zo.  Ik heb die plaat nog altijd. Zonder rits ! Maar de binnenhoes met de onderbroek heb ik nog steeds (lacht). Sticky Fingers dus, met Wild horses.  Ik vind de Stones in hun beginperiode met Heart of stone (1964) en Out of time (1966) nog altijd fantastisch.  Goeie melodieën, goeie riffs, interessante teksten.  Maar vanaf een bepaald moment wordt het toch minder.  

Dat geldt wonderbaarlijk genoeg niet voor The Cure.  Die ben ik vanaf hun eerste elpee blijven volgen.  Ik was hier in Lagos in een Portugese supermercado inkopen aan het doen. Daar wordt meestal melige muziek gedraaid. Maar ineens werd de muziek luider gezet voor Just like heaven. Ik stond versteend met die winkelkar in mijn handen te luisteren naar die zin “I want to run with you”.  Ik was helemaal opgeslorpt door dat nummer. Zo’n moment grenst aan de hysterie bij mij. Ik kan mezelf zodanig inleven in die hele muzikale magie van wat die muziek bij mij kan teweegbrengen.  Ik ben dan de tijd en de omgeving totaal kwijt. Alsof ik onder een stolp zit met grote luidsprekers waardoor alleen de muziek nog telt. En als dat nummer dan voorbij is, krijg je een aankondiging over kaas of kabeljauw.  Die kick is dan snel weer weg.  Maar toen ik thuis kwam in de stilte van mijn boerderij, zat die song nog in mijn hoofd.  Dat was thuis ook al zo.  Langs moeders kant was dat Beethoven. Mijn vader luisterde dan weer graag naar In the mood (1938) van Glenn Miller.  

Na The Beatles en The Rolling Stones moeten we het toch ook hebben over Jimi Hendrix.  Are you experienced (1967) is een van die platen die ik toch minstens een keer per jaar keihard beluister.  Als ik het nodig heb om me onder te dompelen in de sfeer van toen. Dat doet me denken aan café Madrid.  Toen draaiden we na het repeteren vaak Stone free (1966).  Heel het café zong toen ‘stoofvlees, stoofvlees’ (lacht).  Jimi Hendrix dus. De laatste plaat die ik van Jimi gekocht heb was Band of gypsys (1970), een live-album.  Ik zat toen al op de tolkenschool en had Congo weed in huis.  Die rookte ik in een pijp.  Ik had het raam van mijn slaapkamer opengezet en dan luisteren naar Band of gypsys. Waaw! Dát was ff rondvliegen en daarna naar beneden: “Moeder, ik ga even fietsen”.  Zo was dat toen: freedom. Again.  Nog zo’n herinnering aan Hendrix: The burning of the midnight lamp (1967).  Naar dat nummer luisteren in een hippieboerderij van een vriend van mij. Boxen buitengezet, muziek keihard.  Hendrix was fuckin’ Bach!  Hij had ook de opleiding: als jonge gast in al die orkestjes spelen. Echt een topmuzikant.  Maar ook als innovator met zijn nieuwe klanken.  Ook zo innoverend was het nummer White room van Cream. Ik was verkocht vanaf de eerste keer dat ik het nummer hoorde.  Duizend keer gedraaid.  

En dan Bob Dylan! Ik vond zijn beginperiode heel sterk.  Een topsong is natuurlijk Like a rolling stone (1965).  Maar ook de lp New morning (1970) is met zijn mooie, warme groove een van mijn lievelingsplaten.  Een soort van rust, mooie melodie- en zanglijnen.  

Dan ook alle platen van The Kinks natuurlijk.  Een nummer dat ik graag zing en speel is Waterloo sunset (1967).  Als je ooit een ontbijt gegeten hebt in Waterloo Station, dan begrijp je die song. Als ‘s avonds iedereen van zijn werk komt en naar de suburbs trekt.  De zon gaat onder, de sunset.  En Ray Davies zit vanuit een kamer in de buurt dat te bekijken.  Heel mooi.  Dat heeft me echt geraakt.  Ik word blij als ik het hoor.  

Ook op mijn lijst staan Small Faces.  Ik heb zowel The Kinks als Small Faces live gezien in een tijdsspanne van een half jaar in het Volksbelang in Mechelen, ook een gewone zaal.  Maar samen met Elvis Costello een van de meest punching optredens die ik ooit meegemaakt heb.  Die graatmagere, tengere Steve Marriott die daar zingt als een ouwe bluesman, die op zijn gitaar speelt als Pete Townshend.  Dat orgel, die hele band. Wouldn’t it be nice (1968), Lazy sunday afternoon (1968). En in dat Cockney accent! Ik ben de Small Faces blijven volgen tot hun Ogdens’ nut gone flake (1968) in een ronde hoes met het uiterlijk van een tinnen tabaksdoos.  

Ook The Cure ben ik blijven volgen.  Maar ook een van mijn lievelingbands: de Amerikaanse mafkezen van The Doors, naar de Doors of perception van Aldous Huxley.  Morrison Hotel (1970).  Maar ook de lp Strange days, met de song People are strange (1967).  Beklemmende muziek, een circuskaft.  Heel psychedelisch. Het tegenovergestelde van New morning van Bob Dylan.  Ik ben Jim Morrison blijven volgen.

Nog naar zijn graf in Parijs geweest?
Ja natuurlijk, anders zou ik me geen Morrisonfan durven noemen.  Père Lachaise, daar moet je in de herfst naartoe gaan als er kastanjebladeren op de grond liggen.  Ik heb het graf van Édith Piaf en andere mafkezen gezien.  Prachtig kerkhof, het was ernstig verwaarloosd in die tijd.  Een uitstap meer dan waard. Om op bedevaart te gaan. Hierzie de anti-religieuze die op bedevaart trekt.  Wat een contradictie (lacht).

En dan volgt nummer zeven: mijn goeie vriend David Bowie.  Space oddity (1969), Ziggy Stardust (1972). Ik heb die lp nog altijd. Grijsgedraaid. Uit eerbied.  Maar ook die andere lp’s: Low (1977), Heroes (1977).  Ik word nog altijd vrolijk als ik Let’s dance (1983) hoor. Zo aanstekelijk.

Op nummer 8: Neil Young.  Van begin tot het einde.  Hij heeft zo’n dronken lp, live onder invloed van bourbon opgenomen in een schuur. Ik heb hier een songbook van hem liggen: hij heeft ongelooflijk mooie songs geschreven.  After the goldrush (1970) is nog altijd een van mijn lievelingsplaten.  Nog te zwijgen over het knappe werk gemaakt heeft met Crosby, Stills, Nash & Young. En een nummer van Neil Young dat me nog altijd pakt: Like a hurricane (1975).  Een dijk van een nummer dat ik graag beluister als ik het vuur hier aanmaak. Dan ben ik zo’n half uur bezig met takken en twijgjes.  En dan die echte Neil Young-solo die door technisch onderlegde gitaristen maar als ‘zo-zo’ beschouwd wordt, is zo ‘straight from the heart’ dat je er verdomme niet naast kunt luisteren.  

Dan op nummer negen: The Eagles. Die doen me vooral terugdenken aan de periode toen ik na mijn echtscheiding terugkwam uit Marokko met mijn gitaar en een valiesje met een deken in.  Dat was net voor ik begon met het schrijven van de nummers van Enfant terrible (1975).  Op een klein kamertje, met af en toe een klusje.  Ik had zelfs geen jas, alleen een deken om de Belgische winter in te gaan.  De ‘dead end street’-feeling.  Het is dan dat de inspiratie vaak het meest aanwezig is.  The Eagles, dat is die periode.  In Mechelen was een café: De Antigoon, een heel tof café. De kroegbaas was Isidoor Rypens, de broer van radiofiguur Arnold Rypens. Die man heeft me onderdak verleend toen ik dakloos was en hij gaf me daar de kans om in alle stilte aan mijn eerste Nederlandstalige songs te werken. Hij was dus een Eaglesfreak. Voor de hele heisa rond immigranten en asiel was dat een café dat fifty-fifty Mechelaars en Marokkanen aantrok. Nooit spanningen of zo.  Samen naar de Eagles luisteren.  Hotel California (1976) met die sterke tekst: “And in the master’s chambers, they gathered for the feast. They stab it with their steely knives but they just can’t kill the beast”.

En tenslotte op nummer tien: de lp’s van Creedence Clearwater Revival die ik in datzelfde café met veel plezier heb beluisterd en waarop ik vaak uit de bol ben gegaan.  En dan vooral op hun cover van Suzie Q (1968).  Vooral die hypnotiserende drums waar je even moet op letten.  Een song die je meepakt en dan komt die gepast lage stem.  Heel meeslepend, muziek die mij aangrijpt.  

Tien songs, tien lp’s dat is het.  We zijn allemaal al eens verstrooid: Dark side of the moon (1973) van Pink Floyd moet er ook bij.  Ik ben nog altijd zot van die plaat.

Mooi ! Dank je wel, maar aansluitend toch nog een laatste vraag.  In 1995 was je warempel laureaat van een literatuurwedstrijd.  Het kortverhaal Dood van een luchtmatras.  Als je dat verhaal zou verfilmen…
Ja, er waren drie verhalen geselecteerd en ik won de tweede prijs.  Die drie zijn gepubliceerd in het tijdschrift De brakke hond.  Een hele eer eigenlijk.  Ik was daar heel blij mee.  Het was mijn eerste ‘lange’ uitgewerkte kortverhaal met een story.  De hoofdpersonages waren Blauwnagel, Driewieler en Luchtmatras.  Van zodra ik de titel Dood van een luchtmatras had, was ik gemotiveerd om er aan te beginnen.  Dit gaat terug tot mijn periode in Vila Nova De Milfontes (een kustplaatsje op zo’n 190 km ten zuiden van Lissabon, nvdr.), mijn kennismaking met de Alentejo.  Ik ben daar terechtgekomen in piratenkroegen aan de kleine haven waar de vissers hun eten klaarmaakten.  Daar heb ik inspiratie opgedaan voor dit verhaal.  Luchtmatras ligt er ook begraven.  Ik noem haar echte naam niet.  Ik stel discretie erg op prijs.  Ik kies geen partij in dit verhaal.  Dat doe ik wel in Gaza Lullaby: dat is voor de Palestijnse en ook de Israëlische kindjes.  De sirenes, het luchtafweergeschut.  Vooral voor de kindjes dus.  

Dood van een luchtmatras is een verhaal over drie freaks, outcasts die op een soort surrealistische manier door het leven gaan.  Maar die mekaar helpen tot en met.  Waardoor er een soort Drie Musketier-achtig gevoel ontstaat in de loop van het verhaal.  Die drie figuren staan letterlijk en figuurlijk aan de rand van de afgrond.  

Het is een heel filmisch verhaal.  Stel dat een onverlaat het zou verfilmen, welke muziek komt dan bij je op voor de score van deze roadmovie van Sevilla naar Milfontes.
Portugese muziek.  Sowieso.  Fado. En flameco als achtergrondmuziek. Enkele liedjes van Sétima Legião, da’s een band die nogal wat succes had in de jaren 80, ten tijde van Simple Minds.  Hun bekendste nummer is Sete Mares. Heel sterke tekst: “Se os mares só são sete, há mais terra do que mar”.  Geniaal.  

Een sterke song met de Keltische doedelzak die daar in de Minho vaak bespeeld wordt.  Ook in Galicië net over de Spaanse grens trouwens.  Alleszins Portugese muziek en ook een van mijn Portugese liedjes.  Misschien dat ene liedje dat ik in een Portugese visserskroeg geschreven heb toen mijn Portugees nog van een Dos cervezas-niveau was.  Ik had toen een onnozel liedje gemaakt dat die gasten fantastisch vonden, tot ze zelfs allemaal meezongen uit hun volle zeemansborst.  De titel was Turistas assadas. In Portugal staan dikwijls ‘sardinhas assadas com piri-piri’ op het menu: gegrilde, geroosterde sardientjes. Allemaal heel primitief, veel damp in de keuken.  Allemaal verschillende stoelen en tafels.  Het originele vintage Portugal in onze ogen.  Ik had dus dat liedje gemaakt met de zin “turistas assadas com piri-piri”, geroosterde toeristen omdat die uit het vliegtuig stappen en de volgende dag naar de praia’s trekken.  Bakken van voor en vanachter. Rood verbrand.  Dat vonden ze ginder grappig. Ik had er nog enkele ‘dos cervezas’-zinnetjes aan toegevoegd (zingt het hilarische liedje).  Dat zou ik daarvoor kunnen opnemen.  Portugese toestanden dus.  Dat was mijn literair debuut. Zonder verwachtingen. Een roadmovie over outcasts van Sevilla naar Milfontes. Voilá !

Bedankt voor dit gesprek.

Bandcamp
Bert de Coninck – De dood van een luchtmatras
Interview Bert de Conick
CHÂTEAU CLOCHARD feat. Bert de Coninck

You may also like

This website uses cookies to improve your experience. We'll assume you're ok with this, but you can opt-out if you wish. Accept Read More