Mogen we ons even op glad ijs begeven? Het hebben over een uitgespuwd album. Never Let Me Down, het zeventiende studio-album dat door Bowie zelf weggemoffeld werd. Het album dat ertoe leidde dat Bowie zichzelf in vraag ging stellen en uit wanhoop (of zoiets toch) er hem deed toe besluiten om het een paar jaar als Tin Machine uit te zingen. Nu, financieel had Bowie niet te klagen. De plaat die gepaard ging met de Glass Spider-tour verkocht goed en er kwamen een paar hits uit de plaat. Helaas voor hem vonden heel wat fans en ook zowat alle journalisten dat Bowie het artistiek verknald had. Een plaat die zelfs slechter was dan het al even ongewenste Tonight.
Was Never Let Me Down dan zo slecht? Het is natuurlijk maar hoe je het bekijkt. Bowie uit 1987 was niet de Bowie van 1977. Kon hij zich tien jaar eerder zo wat alles permitteren zoals een quasi ambient-album met Brian Eno opnemen (Low) dan was hij tien jaar tegen wil en dank een MTV-icoon geworden.
Zo wat iedereen dweepte met Bowie, zelfs zij die hem alleen maar kenden van Live Aid. De “undergroundster” van weleer had eindelijk wat hij reeds in de jaren zestig wilde: de wereld aan zijn voeten. Maar om één keer (we zullen het echt maar één keer doen) Morrissey te citeren: we hate it when our friends become succesfull…
Gedegouteerd door de slechte kritieken trok Bowie naar Zwitserland om daar op drie maanden tijd Never Let Me Down te gaan opnemen. Elf songs waarmee Bowie terug wilde naar de kern van zijn muzikale bestaan: de rock ’n roll.
De plaat vangt aan met wat de grootste hit uit zijn zeventiende album zou worden: Day In-Day Out. Een song die het feit hekelt dat de overheid niets doet aan het trieste lot van de daklozen. De video van de toen veertigjarige Bowie werd door enkele tv-zenders verbannen. Soms is de waarheid te expliciet, maar muzikaal was deze song typisch voor wat Bowie in de jaren 80 deed: poepcommercieel, maar steeds met het vernuft van een genie gebracht.
We hebben het Bowie nooit kunnen vragen maar de tweede single Time Will Crawl, die het voor geen meter deed en over de gevolgen van Tsjernobyl ging, zou één van zijn favoriete tracks ooit zijn en geïnspireerd zijn door de muziek van Neil Young. Uiteindelijk is het een song waarin hij met 80’s FM-rock flirt, maar is het vooral een hint voor wat hij later een paar jaar met Tin Machine zou doen.
Beat Of Your Drum is zonder twijfel samen met Loving The Alien (de songs lijken zelfs wat op elkaar) één van de knapste songs die Bowie in de tweede helft van de 80’s maakte. Kwatongen beweren dat You Belong In Rock ’n Roll uit het tweede Tin Machine-album er op geïnspireerd is. Ons lijkt het eerder een track die niet de soundtrack van Labyrinth heeft gehaald. En dan is er die titeltrack. Het was de bedoeling om met Never Let Me Down iets Lennon-achtigs te doen. Missie geslaagd en één van de mooiste nummers die David ooit schreef.
Zeroes is volgens Rolling Stone een zeer ondergewaardeerde song (de plaat staat er eigenlijk vol van). Bowie wilde hiermee de geest van de jaren 60 terug toveren. Iets wat hij al deed in het midden van de jaren 70 met zijn coveralbum Pin Ups.
Glass Spider is een song die je eigenlijk maar beter vergeet en ook Shining Star waar Mickey Rourke ergens in het midden wat mocht rapen, is een song die vernietigd is door de tand des tijds.
New York’s In Love is misschien niet Bowie op zijn best (hoor je sowieso zelden op dit album), maar het valt te vergelijken met wat zijn maatje Iggy Pop op Blah Blah Blah deed. Degelijke 80’s rockpop.
87 & Cry is ook misschien een mindere Bowie, maar al wie het op durfde te nemen tegen Thatcher (daar ging de song over) verdient ons respect. Met Bang Bang was het niet de eerste keer dat Bowie een nummer van Iggy Pop coverde (denk maar aan Tonight of China Girl) .Vreemd genoeg, of net logisch genoeg, wist hij Iggy nooit te overtreffen.
Mocht Never Let Me Down niet de handtekening van Bowie gedragen hebben, hadden we het één van de betere 80’s-platen gevonden. Nu staat de lp wat in de schaduw van de carrière van de allergrootste. Beetje zonde…