Gent Jazz leeft! Hoera!
Het afgelopen jaar waren we met z’n allen getuige van hoe normvervaging en inhaligheid de ondergang van een prachtige onderneming kan veroorzaken. Hoofden werden geschud en heel wat “Hoe is’t mogelijks” gemijmerd. En ook nu nog komen er, in de wandelgangen vooral, details van de fraude naar boven waar we alleen maar kwader van worden. Het karkas en de naam van het festival kwamen in handen van Greenhouse en naarmate de zomer naderde werd steeds duidelijker dat Gent Jazz niet begraven was, sterker nog dat er dit jaar een uitstekende editie in de steigers stond.
Op dag drie van die editie kon je, met wat goede wil, ondergetekende – notaboekje in de hand – zien rondlopen op het festivalterrein aan de Bijloke. Zonder professioneel fotomateriaal deze keer, een klein pocketcameraatje moest volstaan. Daarom ook weinig foto’s bij dit verslag.
De vrijdag stond in het teken van de blues. Onderstaande drie acts maakten, wat ons betreft, het meeste indruk.
Gents ingezetene PJDS mocht de dag openen vanop het hoofdpodium. Niet het ideale moment natuurlijk maar naarmate het optreden vorderde, liep de tent toch aardig vol. Dat de set zwaar zou focussen op De Smets in februari gereleasete album Extinct Birds, lag voor de hand. Pieter-Jan De Smet centraal op het podium, vaste bandleden Mirko Banovic, Teun Verbruggen en Frederik Segers aan zijn zijde. “It’s a new day” voor Gent Jazz en dat wilde PJDS met plezier onderstrepen tijdens opener Black and Blue, niet toevallig ook de opener van het nieuwe album.
De Smet en zijn kornuiten zijn ervaren podiumbeesten en dat zag en hoorde je. Het feit dat zowat de volledige Arno-crew op en naast het podium voor de nodige ondersteuning zorgde, maakte dat ook klank en licht helemaal goed zaten. Even gingen de wenkbrauwen omhoog en werden de oren gespitst toen De Smet, met het nodige gevoel voor drama, op een soort van konijnenschedel begon te blazen wat een eerder ongedefinieerd geluid voortbracht. Veel voegde het niet toe aan het nummer maar het zag er wel cool uit. Het oog wil ook wat.
Toch was het pas bij ouwe kraker Fire dat de vlam oversloeg naar het publiek. Even waanden we ons flashback-gewijs terug in onze jeugd en zagen we fragmenten van het optreden van de Lionhearts op 24 mei 1992 in café ’t Misverstand voorbijflitsen. Mooie tijden!
Een tweede hoogtepunt volgde met Salt-Laced City dat De Smet, net zoals op de plaat, opdroeg aan zijn vriend Arno. Mooi, ingetogen en perfect gedoseerd. PJDS kan het allemaal.
Op naar de Garden Stage waar Esther Lybeert en Maarten Flamand zich reeds hadden ingekapseld tussen effectpedalen, synths, gitaren en een drumstel.
The Antler King bracht zowat een jaar geleden hun nieuwste album Dances uit en toch openden ze de set met het ingetogen 488 Figures uit hun vorige album Ten For A Bird. Het zal wel iets met het opbouwen van spanningsbogen te maken hebben. Het was pas tijdens – het rond een heerlijk Neil Rodgers gitaartje gebouwde – Swing dat er wat meer energie in de set kwam.
Nogal wat heupen kwamen in beweging al kwam de groovy vibe niet bij iedereen op dezelfde manier binnen (zie foto hiernaast).
Dat The Antler King het ook graag ergens over heeft in hun liedjes mocht blijken uit Siberian Times (over het smelten van de permafrost ten gevolge van de opwarming van de aarde) en Orange Monkey waarin de vorige Amerikaanse president treffend geportretteerd werd.
Wie The Antler King nog niet eerder live aan het werk zag, stond met open mond te kijken hoe de armen, benen en stembanden van Lybeert en Flamand compleet onafhankelijk van mekaar drumden, zongen, synth of gitaar speelden en effectpedalen bedienden. Geen idee hoe ze het op een georganiseerde manier voor mekaar kregen, maar daarvoor alleen al moet je het duo eens bezig gezien hebben.
Afgesloten werd er met hun meest recente single Pavement Polka die werd opgedragen aan alle moeders die er mee voor voor gezorgd hebben dat we de donkere corona-jaren zijn doorgekomen. Een mooi moment en een treffende afsluiter voor een prachtige set.
Het hoogtepunt van de dag moest echter nog komen. Neen, voor ons was dat niet Joe Bonamassa maar wel basgod en superster William Henry Marcus Miller Jr. Vierenzestig is ie ondertussen maar hij heeft nog steeds de vingers van 20-jarige. De man speelde (vaak als sessiemuzikant) mee op meer dan 500 albums en stond nog naast Michael Jackson, Beyonce, Frank Sinatra en Chaka Khan om er maar een paar te noemen. Een grote meneer dus, zo groot zelfs dat Fender al van in de jaren negentig een Marcus Miller Jazz Bass in het aanbod had staan. Sinds 2015 doet de man het echter vooral met Sire.
Díe Marcus Miller stond op vrijdagavond te blinken in een afgeladen tent in Gent en de vraag die we onszelf vijf minuten ver in de set stelden was: hoe goed met je als muzikant zijn om met zo iemand op eenzelfde podium te durven staan? Absoluut virtuoos blijkbaar, of hoe moeten we wat Donald Hayes op sax en Russel Gunn op trompet brachten anders omschrijven? Miller liet trouwens niet na hen en elk van zijn bandleden regelmatig te laten ‘shinen’. Hij moest niet per se de hele tijd met alle aandacht gaan lopen. Het siert de man die ondertussen al op elk jazzfestival ter wereld gestaan heeft.
Veel nieuw werk moet je van Miller niet verwachten, zijn laatste album dateert tenslotte al van 2018, en opener Detroit was dan ook een voorspelbare keuze. Sterker nog, de versie die we op Gent Jazz voorgeschoteld kregen, deed ons verdacht veel denken aan de versie die hij 10 jaar voordien bracht tijdens zijn bezoek aan Het Depot in Leuven.
Tijdens Maputo waren het vooral Hayes en Gunn die met de aandacht gingen lopen. Stevie Wonders Higher Ground deed de tent voor het eerst daveren en Millers tributes aan Miles Davis – met Gunn in een adembenemende hoofdrol – en idool Jaco Pastorius (Mr Pastorius) kwamen stevig binnen.
Maar het was toch tijdens een waanzinnige, ronduit stomende versie van Run For Cover – een cover van David Sanborn – dat we met z’n allen verbijsterd stonden te kijken naar wat Miller allemaal kan op een bas. De tent ging uit z’n dak. Wat een compleet gestoorde bassolo was me dat! Alles wat je met een bas kan en mag doen, deed Miller met zoveel brio en ogenschijnlijk gemak dat je enkel het hoofd kan buigen voor dergelijk vakmanschap.
Tijdens afsluiter Gorée zette Miller de basgitaar even aan de kant om een flink uit de kluiten gewassen saxofoon ter hand te nemen. Miller schreef het nummer na een aangrijpend bezoek aan het slaven-eiland Gorée voor de Senegalese kust. Kippenvel anyone?
En bam, een uur was zo voorbij. De staande ovatie van het tribunepubliek was meer dan verdiend. Wat een onvergetelijke show!