Tekst en foto’s : Hendrik Hindrex
De namen Antonio (Toni) en Fernando Lameirinhas aka Jess & James duiken op in elk degelijk boek over de geschiedenis van de Belpop. Terecht: het nummer Move werd een Europese jaren 60-classic. We verzeilden deze winter in de Algarve en troffen er Antonio, de jongste van de broers Lameirinhas. Grote broer Fernando, inmiddels een krasse 80-plusser, werkt een afscheidstour af in Nederland. We mochten ten huize van de bekende bassist luisteren naar zijn verhalen over Jess & James en Sail-Joia.
Antonio, jullie verhaal begint in het noorden van Portugal, ten tijde van Salazar? De naam Lameirinhas komt vaak voor in het noorden.
Ja, mijn familie komt uit het noorden van Portugal en – langs moeders kant – uit São Paulo en Rio de Janeiro. Maar we zijn Portugees. Mijn moeder had een connectie met Brazilië. Mijn opa langs moeders kant was een heel donkere man. We weten niet precies waar hij vandaan kwam. In die tijd praatte niemand daarover. Of je nou zigeuner, Indiaas of een beetje donkerder was… Hij had in Europa gevochten in de eerste wereldoorlog in Afrika en in Ieper, België. Toen hij terugkwam uit de oorlog was hij een beetje raar en alcoholist. Mijn oma kwam uit Galicië, iets Keltisch dus.
Toen ik bijna dertien was, kwam ik vanuit Porto naar België. Mijn vader was douanier bij de Guarda Fiscal. Mijn eerste herinneringen zijn uit Vimioso (district Bragança nvdr.) bij de grens met Spanje. Toen gingen we voor drie jaar naar Viana do Castelo en daarna naar Porto. Toen moest mijn vader uit de Guarda Fiscal omdat een priester dacht dat hij communist was omdat hij niet naar de kerk ging. Dus moest hij rennen (lacht). Hij ging door de bergen naar Spanje en nam toen de trein naar Parijs. Maar daar was geen werk voor een Portugees. “Misschien in de mijnen van Charleroi”, kreeg hij te horen. Dus trok hij daarheen. En een jaar later volgden wij.
Eigenlijk een vluchteling. Maar ‘Portugal was geen dictatuur’, werd hem verteld. Hij trok dus naar Soye, een klein dorpje in de provincie Namen. Daarna naar Jemeppe en dan naar Montigny-sur-Sambre. Uiteindelijk naar Brussel en dan de wereld in…
Ik sprak een beetje Frans, maar niet goed genoeg. Wel was ik goed in Nederlands. We hadden een grootoom die accordeonist was. Toen ik 14 was, mijn broer was 17, begon ik te spelen. Hij had al lessen klassieke gitaar en snaredrum gehad. En twee jaar later speelden we professioneel. In 1964 waren we al semi-pro. In 1965 waren we voltijds bezig met muziek. We hebben toen ook een zestal concerten met The New Inspiration en Engelbert Humperdinck gespeeld in 1966 of zo.
Onze eerste band was The Robots. Dat was heel hip. De naam kwam van een liedje van The Cousins. Met die groep hebben we een single gemaakt in 1964. Dat was met een Engelse gitarist en een drummer uit Sardinië. We hebben dertig plaatjes aan vrienden verkocht (lacht). Maar we begonnen wel heel veel te spelen in Charleroi, maar ook in Lille en Lens. We speelden met heel goeie muzikanten. We kwamen toen ook in Moeskroen. Daar was een club waar ook Jimi Hendrix speelde (in de Twenty Club op 5 maart 1967, nvdr.). Maar ook The Moody Blues en de Antwerpse groep The Navarones. We begonnen beroemd te worden met een groepje Engelse muzikanten. Maar daarna probeerden mijn broer en ik het alleen. Ze dachten dat we Italiaans waren en we werden niet serieus genomen. Dus we probeerden het bij een paar platenfirma’s, maar ze luisterden niet echt. Toen ik 17 was belde ik naar Palette Records (onafhankelijk Belgisch label opgericht door Jacques Kluger nvdr.). Ze wilden alleen Engelstalige bands. Dus bel ik opnieuw: “We are two Portuguese brothers, but coming from England…” Direct de studio in met professionele studiomuzikanten zoals Garcia Morales, een fantastische drummer en zoon van de toen beroemde trompettist Janot Morales.
We zijn opgegroeid met Sicilianen, Napolitanen, Arabieren en Congolezen. Deze mensen swingen. Bij die mensen voelden we ons thuis. De Belgen waren een beetje stijf. In Charleroi had je goeie Italiaanse bands. Maar we ontdekten ook de Indonesische bands uit Nederland. Die waren heel goed. We zijn heel snel gegroeid, het was een avontuur voor ons. Na vijf jaar Jess & James moest Garcia naar het leger. We begonnen heel veel televisie te doen. Ze betaalden niet voor playback. In die tijd begonnen we solo te gaan zonder de J.J.-band omdat er beetje jaloezie was onder de bandleden.
Niet zo snel ! Hoe ging dat eigenlijk met die opname van Move ?
We hadden de hele dag gewerkt aan het nummer van de b-kant (What was I born for nvdr.). We hadden nog een uur voor die sessie toen mijn broer zei: “Ik heb nog een melodie”. Dus toen ging ik de tekst schrijven op de wc. “Move to left, move to the right…” Ralph Benatar schreef toen een arrangement voor de horns en de saxofoon en zo. En dan live – beng ! – opnemen in drie takes. En dat was het.
De plaat is opgenomen in de Studio Madeleine in Brussel op twee of vier tracks – dat weet ik niet meer precies. We deden één track met de basics, één track met de vocals. En dan in de mixing deden we de background vocals ‘during de mixing’ (lacht). Primitief, ja ! Maar zo ging het ook met de eerste platen van Elvis Presley en The Beatles. In die tijd was het verschil met Engeland en het continent enorm. Ik heb toen heel veel geleerd van die Engelsen.
We hadden toen veel werk in België en Frankrijk. En opeens hoorden we dat we op één stonden in Spanje. We hebben toen direct Midem gedaan in Cannes. We hebben toen opgetreden in het Plaza de Toros in het Spaanse Granada met Julio Iglesias in ons voorprogramma ! Amper een jaar later verkocht hij miljoenen platen. Het was heel gek. We hebben toen ook opgetreden met Adamo. Ook in Duitsland was het een hit. Maar uiteraard ook in Nederland en België. Het werd een hit in Argentinië. En ik heb vernomen dat het zelfs een hit geworden is in Zaïre, maar daar zijn we nooit geraakt. In de jaren 80 was het ook een grote hit in Duitsland en Nederland voor The Trammps. “We thought you were colored, you have soul”, zeiden ze. Hun versie is beter dan de onze. Maar onze versie heeft meer power omdat ze heel spontaan tot stand kwam. Weet je wat het is ? Mijn broer Fernando is een enorm goeie componist, zanger en performer. Hij stopt nooit met groeien. En zo kregen we ook interesse in jazz en Afrikaanse muziek. Maar dat verkocht in die tijd niet zo.
We deden in die tijd ongeveer vijfentwintig optredens per maand gedurende vier á vijf jaar. In het begin speelden we in Les Cousins in Brussel om bekend te worden. Elke nacht speelden we vijf sets voor 150 Belgische frank. Elke dag, hé. Maar dat was toen genoeg om te eten. We sliepen in de kamer daarboven. Ik sliep in een kamer waar Napoleon nog geslapen heeft.
En toen zat Jimmy Frey daar in ‘t publiek ?
Ja, Jimmy Frey was daar elke dag. We hebben nog voetbal gespeeld op de Grote Markt van Brussel toen. Met Jimmy Frey en Sylvain Vanholme (van o.a. Wallace Collection nvdr.). Ook Lou Deprijck en Philip Catherine kwamen daar.
Na de funky eerste plaat werd jullie muziek meer rebels ?
Ja, we luisterden toen ook naar Sly & The Family Stone, Lou Rawls en zo. We hadden toen een Amerikaanse pianist en arrangeur. En onze drummer was Stu Martin, een freejazz drummer uit New York.
Onze eerste elpee was rhythm & blues. Die tweede was al een beetje meer adventurous, avontuurlijker. Dat was hoe het was. Het probleem van mijn broer en ik was dat België niet open stond voor ons. Niet alleen voor ons. Ik ben een bassist, mijn broer is een componist-gitarist. Dus we gingen naar Spanje met Denis Van Hecke van Wallace Collection op cello. We zijn met Jess & James ook naar Engeland gegaan met een groep met twee elektrische cello’s en een contrabas. Dat was Axel Van Duin van The Pebbles. We moesten daar een contract tekenen met Apple. Maar dat kon niet: Always at the wrong place at the wrong time (lacht).
We gingen naar Londen in 1970. We hadden muziek opgenomen die niets vandoen had met Jess & James. Niemand was geïnteresseerd. We hadden wat opgenomen bij Marc Aryan in Brussel. De engineer hiervan was George Chiantz die ook nog met The Rolling Stones heeft gewerkt (ook met Hawkwind, King Crimson, Soft Machine en Ten Years After nvdr.). Daarna gingen we naar Londen. Uiteindelijk begon ik na een jaar klassieke contrabas te studeren op het Flageyplein. We begonnen akoestische muziek te maken met Denis Van Hecke en mijn broer en ik. En nog een Senegalese percussionist. Hij werd later nog minister bevoegd voor kunst in zijn land. We speelden in Brussel en Luxemburg. Maar ook in Frankrijk waar we op een festival een Amerikaanse groep uit Amsterdam ontmoetten : Sail. Ze hebben ons uitgenodigd om vijf Nederlandse concerten te doen in Amsterdam : in de Paradiso, de Melkweg, de Kosmos en twee concerten in het Vondelpark. Zo ontstond Sail-Joia. We namen de muziek op met de Belgische producent Jean Kluger. Hij was ook de producer van Will Tura en Johan Verminnen. Jean was een echte gentleman, een eerlijke man met een heel goeie reputatie. Met Jess & James hadden we al gewerkt met zijn broer Roland Kluger. We hebben zoveel gedaan met Sail-Joia tot de split in 1980. We moesten nog een tournee doen door Duitsland, maar ik wilde niet meer. Teveel problemen, maar het was een heel interessante groep. Toen kreeg Fernando een contract voor een Latin jazz-project. We hebben in de jaren 80 heel veel gedaan in Duitsland, Denemarken, Zwitserland, Zweden, Tunesië, Marokko en zo. In de jaren 90 heeft Fernando een prijs gewonnen voor zijn werk als componist. Met Joia brachten we één elpee uit. En toen begon Fernando zijn solocarrière met een twaalftal platen.
In Nederland heeft Fernando een schitterende carrière uitgebouwd.
Ja, hij werd zelfs geridderd door de koning (in 2015 werd hij ridder in de orde van Oranje Nassau voor zijn werk als ‘wereldmuzikant en bruggenbouwer’ nvdr.). Hij betaalt wel zelf in de tram (lacht). Maar hij heeft ook heel veel liedjes geschreven voor andere mensen.
Maar toen kwam covid. Ik was heel erg ziek. Ik ging bijna dood. Mijn broer heeft toen 45 concerten geannuleerd. Dus nu ben ik hier. Ik heb zestig jaar van mijn leven gespeeld, man. Als muzikant was altijd aan het spelen of aan het zoeken naar werk. Daar betaal je een prijs voor. Nu ben ik thuis bij mijn vrouw. Ik geef les. En ik heb een cd geproducet met een Engelse straatmuzikant. Ik studeer nu de muziek van Bach op de contrabas. Ik voel me lekker. Ik ben hier in Portugal, maar ik zou ook in Marokko, Congo of Brazilië kunnen wonen. Ik heb overal familie. Dit is de vrucht van zestig jaar seks, drugs & rock-‘n-roll. Niet teveel drugs, zo ben ik niet.
Even terug naar die tweede plaat van Jess & James ? Zaten jullie toen al in Amsterdam ?
Nee, dat nog niet. Maar Patricia Paay zingt met haar zusjes wel de background vocals. We hebben in de oude Rai opgetreden met Ike en Tina Turner. Ook met The Moody Blues. Maar ook met Jan Akkerman, Focus… Maar toen woonden we nog in België. Die tweede plaat was een beetje experimenteel. Op de hoes staat een foto van Herman Selleslags. Deze plaat was met een kwartet. Ik heb hierover een mooi verhaal uit Spanje. We speelden Move, met gitaar, bas, orgel, klarinet en drums. Free form bijna. Een beetje zoals Jimi Hendrix of Cream. Het was een heel groot concert in een soort kathedraal. We begonnen te spelen. Misschien was het te hard of was er een galm. Maar de mensen begonnen te flippen. We moesten stoppen, ze wilden ons niet. Ze verwachtten natuurlijk : ‘We’ve got to move.’
Die plaat ademt de sfeer van Woodstock uit, niet ?
Ja, zeker ! Het was ook die tijd. En dan met die improvisaties. Als muzikant moet je groeien, man.
Wat is je favoriete basgitaar ?
Dat is mijn Portugese basgitaar. Na Sail-Joia heb ik een half jaartje sabbatical genomen. Ik kwam met mijn vriendin van het noorden naar Portugal. Ik kwam in Lissabon bij mijn vriend Pedro. En daar luisterde ik toen naar fado. Fado is als blues : altijd hetzelfde. De bassist had een bas die anders gestemd was. In plaats van E A D G, was het G D A E. Maar het klonk zo mooi ! Hij zei me dat ze dat niet meer maken, het is dus nog steeds met een stemmachine. Toen ik hoorde dat ze die niet meer maken, wou ik toch zo’n akoestische basgitaar hebben. Iemand heeft ze speciaal voor mij gebouwd. Ik heb altijd hetzelfde geluid, maakt niet uit welke gitaar ik heb. Ik speel nu vaak ukelele bas. Ik heb veel sessiewerk gedaan. Ook veel geleerd van mijn schoonvader. Ik ben een Latino. Het is een ander gevoel. Sicilianen en Italianen swingen. De flamenco swingt ook, maar de rest van Spanje… In Portugal heb je veel subcultures, maar we zijn altijd in het midden van alles.
Kan je nog even wat vertellen over de elpee A new exciting experience van The Free Electronic Pop Concept uit 1969: de eksperimentele plaat met Arsène Souffriau ?
De producer Roland Kluger vroeg ons om een jamsessie te doen. We speelden een paar riffs. Arsène Souffriau werkte voor de RTBf en hij heeft daar die pfiew pwief pfiew (lacht) aan toegevoegd. Dat was het. Maar ik heb die man nooit ontmoet. Het was een jamsession met gitaar en zo. Daar heeft hij dan aan gewerkt. Wel grappig : ik speelde op de electro bas, vóór Rinus Gerritsen van Golden Earring : hij heeft dezelfde bas. De eerste kwam uit New York. Ik heb in die sessie een paar uur gespeeld. Bij een jamsessie moet het niveau van de spelers hoog zijn. Voor die plaat is ook geen promo gemaakt. Ik was het helemaal vergeten tot ik de notitie kreeg dat het een hit was in de Spaanse clubs. Dat is nog niet zo lang geleden. Hooguit vijf tot tien jaar geleden.
Arsène Souffriau was zijn tijd ver vooruit.
Ik dacht dat niemand dat ging kopen. Maar je weet het nooit, man. Showbusiness !
Weet je de song Amsterdao (tem coracao) van Sail-Joia was grappig (Amsterdaõ met de licht ironische tekst is de grote hit van Sail-Joia. Het eindigt met een knipoog naar de wietcultuur in Amsterdam nvdr.). We kwamen in 1975 naar Amsterdam en hebben toen daar ons eerste concert gedaan. Mijn broer zei : “Ik ga een lied componeren voor de viering van 700 jaar Amsterdam.” Ik ga een march schrijven. We spelen dat in het Vondelpark. (De broers Lameirinhas traden jaarlijks op tijdens de Vondelparkconcerten. nvdr.) Jean Kluger was er ook, maar dat wisten we niet. Toen kwam een vriend van ons die tuba speelde en ook die wou iets doen. Het nummer stond op vijf op zes en was aan het klimmen naar nummer een. Maar dan kwam het probleem van de treinkaping door de Molukkers (treinkaping op de lijn Assen-Groningen van 23 mei tot 11 juni 1977 nvdr.). Er was geen dergelijke muziek op de radio tijdens de treinkaping. Toen de kaping voorbij was, was ook het liedje verdwenen uit de hitparade. Dat liedje heeft een tiental verschillende versies: in ‘t Zweeds, in ‘t Vlaams (Ik voel me goed door Johan Verminnen), in het Frans. Zelfs in het Japans. Negen of tien versies. Natuurlijk kreeg mijn broer Fernando de rechten voor de compositie. In Nederland denken veel mensen dat het een Nederlands liedje is, ze weten niet dat het van ons is. Iemand stuurde me een video waarop dat nummer wordt gezongen door het publiek in de Amsterdam Arena. Ach, ook bijna niemand weet dat Zo mooi, zo blond en zo alleen van mijn broer en mij is. De tekst is geschreven door Nelly Byl (Belgische tekstdichter nvdr.). Het idee voor het nummer was van Jimmy Frey natuurlijk. We schreven voor heel veel mensen in die tijd. Op de eerste plaat van Lou Deprijck hebben mijn broer en ik ook gespeeld. Maar ik ben er nooit voor betaald. Dat was in de Studio Madeleine in Brussel. Dat was nog voor zijn band Two Man Sound.
Jess & James was een succesvol duo. Dat verdiende goed. Jullie reden in een rode Ford Mustang. Maar toen…
De glorie ! (Lacht) Kijk ! Een jaar na Jess & James was ik aan het werk in een boetiek in Wardour Street (de straat in Londen waar toen ook de iconische club Marquee was nvdr.). En mijn broer ging flats schoonmaken in een rode Mustang. We moesten overleven. We hadden dat project met de cello’s. Na zes maanden was het geld op. Ik hoopte daarvoor geld te vinden, want het concept was heel avant-garde en zijn tijd vooruit. Maar ja, het gebeurde niet. Maar in Londen hebben we alleen maar op straat gespeeld. We waren bloody continentals. Je kon shit spelen als je Engels was. Dát was het probleem. We hebben vaak met Small Faces gespeeld. In alle eerlijkheid : als groep waren we veel beter. Maar zij waren Engelsen. I was not impressed. In Engeland hadden ze geen respect voor Europese muziek. Wel voor Amerikaanse muziek en een klein beetje voor de elektronische muziek van de Duitsers. Dat was heel raar.
Jullie wilden toen naar Apple, het label van The Beatles, overstappen ?
Mijn eerste vrouw was danseres bij Ready Steady Go ! (Britse muziekshow op ITV1). Ik heb haar ontmoet in Spanje. Ze werkte bij dat programma als choreografe en danseres. Ze werd daar toen bevriend met George Harrison en Bill Wyman. We woonden toen in het huis van de secretaresse van de Rolling Stones. Ze kende dus veel mensen in de business. We hebben onze tapes gedeeld en iedereen was geïnteresseerd. Maar er was een change, een verandering. Er is uiteindelijk niks mee gebeurd.
Terug naar België. In die tijd waren de mensen niet open. Mijn broer en ik zijn altijd heel open. We hebben met veel goeie jazzmuzikanten gespeeld. Maar nooit jazz. Ze kwamen om ónze muziek te spelen. Dat maakt je sterker. Maar in België… (zucht). Ik heb ook dingen met Marc Moulin gedaan en met Philip Catherine gespeeld. We hebben met de Amerikaanse jazz-saxofonist Charlie Mariano opgenomen. Maar ook met drummer Bruno Castellucci. In België was je bluesmuzikant, of je was jazzmuzikant. Je was Waal, Vlaming of Brusselaar. We konden beter naar Nederland verhuizen. Meer open. We zijn daar gebleven door het vele werk. Weet je : ook in Portugal kon men ons niet plaatsen, ze kunnen ons niet echt accepteren om wat we doen. We zijn anders. Men kon die verbinding niet maken. Ooit werd Fernando in Rotterdam geïnterviewd door iemand van de Portugese tv. Die vroeg hoe zijn traject was gelopen om tot in Nederland te komen. Mijn broer antwoordde : “Ik kwam in een Saab” (lacht).
Je broer Fernando werd heel beroemd in Nederland. Hij mocht in 2005 zelfs optreden in een uitverkocht theater Carré in Amsterdam met veel gastoptredens van o.a. Raymond van het Groenewoud en Stef Bos.
Ja, Paul De Leeuw en Frank Boeijen waren daar ook. Iedereen was er. Na dat concert zijn we naar Zuid-Afrika gegaan om er te spelen met Stef Bos. Raymond heeft mijn broer hier in Portugal bezocht.
Maar in Portugal is de markt zo klein. Als iemand daar tienduizend cd’s verkoopt is hij een ster. De meeste artiesten uit Portugal kunnen niet in het buitenland optreden. Maar er is wel talent. Mijn broer en ik kwamen overal. We verwerkten invloeden uit de muziek van Kaapverdië en Brazilië. Maar ook van de Franse en Italiaanse liedjes. We hebben een project gedaan rond Fernando Pessoa met een fadista uit Lissabon en Eric Vloeimans. Fantastische cd. We deden 26 concerten in 6 weken. De zangeres zei : “Ik kan dat misschien in Portugal verkopen.” Ze ging aankloppen bij de fundação Caloeste Gulbenkian om er subsidies te vragen. Geen antwoord. En twee maanden later hebben ze dat project gegeven aan een Baskische zanger. En ons project : niks. Ook dat is Portugal. We zeggen daarom dat Portugal een betere stiefmoeder dan moeder is. Het is heel moeilijk om er te komen voor Portugese artiesten. Maar het was voor ons geen obsessie om er te raken. We hebben overal gespeeld.
Bedankt voor dit interview, Toni