Bandler Ching is één van die opkomende Brusselse bands die met veel plezier wrikt aan de fundamenten van de jazz. Elektronica, hiphop, trap, jungle… het zijn invloeden die we ook in de muziek van bands als ECHT! of KAU horen en die zo’n beetje het handelsmerk geworden zijn van een erg interessant nieuwe golf in de Brusselse jazzscene. Op 21 februari 2025 verschijnt Mercurial, de moeilijke tweede van de band, de eerste plaat ook in uitgedunde bezetting als trio. Tijd voor een feestje maar eerst voor een gesprek met saxofonist Ambroos De Schepper en drummer Olivier Penu, bassist Federico Pecoraro kon er helaas niet bij zijn.

Het is jullie al vaker gevraagd maar vanwaar Bandler Ching?
Ambroos: Toen we in 2018 met de band begonnen, verliep de zoektocht naar een bandnaam euh… vrij moeizaam. Er waren meer opinies dan suggesties zeg maar. Op een zeker moment heb ik dan gewoon de knoop doorgehakt. Het werd Bandler Ching en vijf jaar later zitten we nog altijd met die naam opgescheept.
Nooit gedacht om na de dood van Matthew Perry toch maar van naam te veranderen?
Ambroos: Tja, om nu opeens van naam te veranderen is ook niet zo evident. Er is ook totaal geen dieper verhaal verbonden aan de naam of zo, het is gewoon een bandnaam, meer niet.
In jullie bandgeluid horen we invloeden van bands als STUFF. of ECHT!, jazz vermengd met urban klanken zoals we die kennen uit de hiphop en trap muziek. Een genre dat stevig in opmars is. Is er sprake van een nieuwe Brusselse jazz-scene denk je?
Ambroos: Dat zou wel eens kunnen. Ook bij nog jongere bands zien we dat elektronica steeds meer een rol begint te spelen. We gaan daar ondertussen een stuk verder in door dan vroeger, bands als STUFF. klinken tegenwoordig al vrij mild in vergelijken met de huidige standaarden. Voor Brussel is het een goede manier om zich op de kaart te zetten en een centrum als VOLTA speelt daar een belangrijke rol in. In zo’n centrum ontmoeten mensen van verschillende bands elkaar vaak, wordt er met elkaar gesproken en naar elkaar geluisterd. Het is ook een van de weinige plaatsen en genres waar er zo’n fijne crossover is van de Nederlandstalige en de Franstalige scene.
Olivier: Vooral als je in het buitenland gaat spelen merk je pas echt dat er hier zo’n scene is. In andere landen zijn ze nog veel minder bezig met dit soort muziek. Omdat we in België bands hebben die de grenzen al hebben verlegd, is de drempel minder hoog om ook zelf met nieuwe ideeën en benaderingen te komen. Er bestaat hier echt wel een soort drang naar experiment, zeker qua sound en grooves. Op veel plaatsen wordt jazz nog steeds op de ‘oude’ manier benaderd: we maken een compositie en daarna beginnen we daarover te improviseren en te soleren. Het gaat daarbij vaak eerder over virtuositeit dan over het geluid of de groove.
Jullie studeerden allen jazz aan het conservatorium, ik neem aan dat men daar toch vooral gericht is op de jazztraditie. Hoe ontstond die kruisbestuiving dan tussen jazz en urban?
Ambroos: Als je afstudeert aan het conservatorium dan ben je echt op zoek naar iets nieuws, weg van het traditionele. Ikzelf werd in die tijd geïnspireerd door Hypochristmutreefuzz, zij brachten heel edgy en ruige elementen in een jasje dat ik echt wel kon smaken. Maar ook Nordmann heeft mij beïnvloed. Het zijn geen bands die deel uitmaken van de elektro-jazzscene van vandaag, maar het zijn wel bands die grenzen hebben verlegd. Van hen heb ik vooral het idee overgenomen dat je vrij kan zijn, dat je mag doen wat je wilt.
Olivier: Ook andere bands die hier in VOLTA resideren, hebben ons beïnvloed. Dat is misschien het voordeel van te spelen in minder goed geïsoleerde ruimtes: je hoort ook waar de anderen mee bezig zijn en dat zet je aan om zelf ook meer te experimenteren.
Jullie brachten eerst een ep’tje uit, dan verscheen jullie debuutplaat Coaxial en nu is er Mercurial welke evolutie zien jullie doorheen die drie releases?
Ambroos: Tussen Coaxial en Mercurial zijn we van een kwartet naar een trio geëvolueerd. Dat was een serieuze stap die ook belangrijke gevolgen heeft gehad voor hoe we als band functioneren. De nummers op de ep en de eerste plaat zijn ontstaan vanuit mijn ideeënwereld en werden dan in het repetitiekot bewerkt. Het laatste album daarentegen is echt een kruisbestuiving van iedereen zijn ideeën. Ze bevat composities van Federico, van Olivier en van mij. We zijn eigenlijk nog meer een band geworden. Los daarvan hebben we deze plaat ook heel productioneel benaderd. We hebben VOLTA gebruikt als studio en nummers opgenomen zonder dat we die daarom in eerste instantie ook samen konden spelen. Dat was een zorg voor later.
Olivier: Voor nu dus (lacht).
Ambroos: Op de eerste platen stonden soms nummers die al een paar jaar in onze set zaten en die toen al spelend vorm kregen. Nu kregen de nummers vorm tijdens de opnames waarbij we vaak alleen, soms met twee of drie tracks hebben ingespeeld. Zo zijn die nummers gegroeid in het maakproces van het album. Dat is een compleet andere insteek.
Zitten jullie dan nu met ‘het probleem’ dat je met z’n drieën al die laagjes die jullie op die manier creëerden om moeten zetten naar een set die jullie live kunnen brengen?
Ambroos: We zien dat niet echt als een probleem maar eerder als een leuke uitdaging. (lacht)
In de wereld van de elektronica zijn er ook zo veel mogelijkheden dus we hebben sowieso geen schrik dat we, wat op de plaat staat niet live zullen kunnen brengen. We staan er ook voor open om live een iets andere wereld te creëren dan op de plaat. Het moet niet exact hetzelfde zijn. Uiteraard is het wel een compleet andere manier van werken. Nu zijn we aan het repeteren om al die puzzelstukjes samen te brengen en samen te spelen.
Olivier: Het is ook een kans om als individuele muzikant maar ook als band te ontwikkelen. Soms stoot je op bepaalde problemen waar je een oplossing voor moet zoeken. Door samen te zoeken naar oplossingen ontdek je nieuwe technieken of concepten die je ervoor misschien nooit zou hebben bedacht. Iemand zei ooit: “Necessity is the mother of invention”. Zoiets dus…
Is het dan nog mogelijk om de manier waarop jullie muziek maken te combineren met improvisatie, toch een heel belangrijk element in de jazz muziek?
Ambroos: Sowieso spelen wij nooit live met een backingtrack. Alles wat we aan elementen toevoegen zijn texturen of muzikale lijnen die niet noodzakelijk in sync moeten lopen. Ook de samples die we hier en daar gebruiken, staan los van het tempo, dus daar moeten we ons geen zorgen over maken. Improvisatie betekent voor ons niet per se dat er een solo moet komen, het gaat ook over aanvoelen hoe je een nummer opbouwt, of welke richting de dynamiek van het nummer uit moet gaan. Sommige tracks op de plaat zijn nu bijvoorbeeld 3.30’ lang maar live kunnen we die uitrekken.
De titel van de plaat Mercurial laat zich vertalen als “plotse veranderingen in stemming en geest”, iets wat we op de plaat zeker horen.
Ambroos: Absoluut. Ik kwam dat woord tegen in een boek en dat klopte gewoon, zeker in die fase waarin we plots een trio werden en hoe we die verandering gingen aanpakken. Sowieso was het duidelijk dat we op deze plaat moesten vertrekken van een blanco pagina. Het album is zeker niet geschreven vanuit één bepaalde sfeer maar durft echt wel variëren.
Variatie is er zeker genoeg. In het nummer Snap #1 meende ik zelfs het bekende drumloopje uit James Browns’ Funky Drummer te herkennen?
Olivier: Zeker weten, dat is zo een iconische beat! Ik hou ook heel erg van de originele opnames van dit soort breaks maar vind het tegelijk interessant om te horen hoe die door anderen in hiphop of jungle gebruikt worden. Voor mij was dat toch zo’n beetje een full-circle moment.
Je vertelde dat de nummers deze keer door de ganse band zijn gecreëerd. Hoe gingen jullie te werk?
Ambroos: Vaak vertrokken we van een basisidee dat door een van ons drieën werd aangeleverd. Alleen Mochi is echt helemaal on the spot gecreëerd.
Olivier: Soms als we aan het soundchecken zijn komen er tijdens de jams plots ideeën bovendrijven. Af en toe denk ik er dan aan om die op te nemen. De baslijn in Mochi is een stukje dat zo ontstaan is. Ik liet de opname aan Federico horen, en toen zijn we daar verder rond beginnen werken. We hebben dat toen opgenomen en er nog wat akkoorden bij gezet. In feite is die gans die track op 30-45 minuten gemaakt. Het is die take die bijna integraal op het album is terechtgekomen. Maar dat was dus wel een beetje de uitzondering.
Jullie hebben een bepaald geluid dat een rode draad vormt doorheen alles wat jullie tot nu hebben uitgebracht. Is het behoudt van die typische Bandler Ching sound iets waar jullie actief mee bezig zijn?
Ambroos: Ik denk dat die sound toch eerder iets is dat spontaan ontstaat. We zijn voor de nieuwe plaat totaal niet bezig geweest met de vraag: “Is dit wel wie we zijn als band? of “Is dit onze sound?” Ik merk het eerder aan de feedback die we krijgen van onze dichte kring. Als we met een nieuw nummer afkomen dan zijn het eerder zij die bevestigen dat het nummer die typische Bandler-sound heeft. Voor ons is het echter niet zo evident om dat geluid te definiëren. Dat komt waarschijnlijk omdat we er middenin zitten. Uiteraard zitten we ook met een bepaalde instrumentatie en muzikanten de een uitgesproken karakter hebben in hoe ze spelen en klinken.
Olivier: Ik vertrek altijd vanuit het idee dat we drie individuen zijn, elk met hun eigen geluid. Gooi die drie samen en je krijgt sowieso een consistent resultaat. We zouden echt al vrij radicale zaken moeten doen om niet meer als Bandler Ching te klinken! Alles wat we maken wordt in feite al heel hard door ons gegatekeept door ons eigen specifieke esthetiek. Ik ga niet plots dikke drumsolo’s beginnen afsteken!
Ambroos: Dat is ook wel leuk want het geeft ons veel vrijheid en we moeten onszelf niet bijsturen om ons typische geluid te behouden.
Wat me opviel is dat jullie aan de ene kant een erg ritmisch geluid hebben terwijl er aan de andere een nostalgisch, melancholische ondertoon klinkt, zeker in de saxofoonpartijen.
Ambroos: Voor mij is dat wel een beetje de klassieke Bandler sound. Ik voeg ook altijd graag een element van nostalgie toe aan onze nummers. Ook als ik naar andermans muziek luister, vind ik het fijn als er op een bepaald moment toch een progressie in het nummer zit die je raakt. Ik ben opgegroeid in de folkmuziek en hoeveel ik daar nu nog maar weinig affiniteit mee heb, denk ik wel dat de basis voor mijn lyrische ideeën daar nog wat aan gelinkt zijn. Ik zal eerder proberen om verschillende elementen op een harmonische manier samen te brengen dan dat ik er mij tegen ga afzetten om op die manier spanning te creëren. Ook in onze dansbare nummers waken we erover dat het niet gewoon plat dansbaar wordt, er moet altijd nog een bepaalde gevoeligheid in zitten. Het mag allemaal niet te macho worden.
Met de release gaan jullie ook een live tournee doen, willen jullie daar dan vooral op het dans element inzetten?
Ambroos: Het zal sowieso een mix worden maar we mikken wel op een dansbare set die toch ruimte laat voor ‘beluisterbare’ stukken. Door die op de juiste plek in de set te plaatsen hopen we de dansbaarheid te bewaren zelfs als er niet constant en knallende beat onder zit.
Hoe zien jullie zichzelf de komende jaren nog evolueren?
Ambroos: Deze plaat was voor ons een manier om de juiste workflow te vinden met ons drieën, die lijn willen we zeker verderzetten. Misschien dat we hierna nog eens een ep uitbrengen die meer de focus legt op één element eerder dan een album vol impressies te maken, maar eigenlijk hebben we daar nog geen vaste plannen voor. We zijn zeker ook klaar om buiten Vlaanderen te spelen. We hopen dat met de campagne van deze plaat te kunnen doen in de buurlanden.
Ben je benieuwd naar hoe de nieuwe dansbare set van Bandler Ching klinkt, kom dan zeker naar een van hun optredens:
20/02 – Wintercircus, Gent
01/03 – 4AD, Diksmuide
04/03 – AB, Brussel
08/03 – AMOR, Antwerpen
14/03 – Leuven Jazz, Leuven
29/03 – Jazz Cats, Kortrijk