Vanaf 2020 kwam Lucy Goosh zo nu en dan al eens piepen en slaagde er met een paar ep’s in om concerten te versieren op de betere en grotere Britse festivals. Een paar omzwervingen later, van Bristol naar Norwich en uiteindelijk York, een plek waar ze zich wel op haar plek voelt, werd het tijd om een langspeler te maken.
Haar stem is steevast haar handelsmerk geweest, net als haar achtergrond in folkmuziek. Niet dat Goosh folk maakt, maar de liedjes die ze, meestal improviserend met haar stem en er pas later woorden maakt hebben er toch wel enige wortels zitten.

Goosh laat acht liedjes horen die een bevreemdende soort popmuziek laten horen die ergens te situeren valt tussen de escapades van Kate Bush en Cocteau Twins aangevuld met haar bewondering voor een band als Goblin. De speelsheid van haar stem, de manier waarop ze allerlei tonen op een aparte manier uit haar keel wringt en de muziek die een beetje neigt naar ambient, triphop en jazz, alles overgoten met haar voorliefde voor elektronica, maakt haar liedjes minder doordeweeks dan we zouden hebben vermoed.
Het is alsof ze koormuziek wil verzoenen met het rustgevende van ambient. Nergens opdringerig maar ook niet op de achtergrond, zitten de acht liedjes prima in elkaar en door het uitnodigen van een stel gasten die wat extra klankkleur toevoegen hier en daar (viool, saxofoon) klinkt het album niet eenvormig (een gevaar dat om de loer ligt door het vooruitschuiven van haar stem). Integendeel.