Verdomd moeilijk om een stukje te schrijven over de grote, dode Jeff Beck. Wat valt er nog aan toe te voegen? Dat hij – samen met Clapton en Page – de grootste Britse gitarist van zijn generatie was? Brits. Ze leerden – apprentice boys – alles van de importplaten van de Amerikaanse halfgoden. Muddy Waters, Sonny Boy Williamson, Blind and Crippled Boy Johnson Who’s Wife Left Him For His Dog. Oké, die laatste hebben we uitgevonden maar goed, hij had kunnen bestaan.
Maar het zijn de mossige blueskelders van het Londen van begin de jaren zestig die genaamde Jeff Beck naar de grootsheid middels zes snaren stuwden. Iedereen speelde met iedereen daar, The Rolling Stones (ooit van gehoord, van dat bandje?) leerden er hun vak en Jeff Beck speelde mee met iedereen die het maar aan hem vroeg.
Met The Yardbirds. Als rondjes draaiende eendjes in een vijver vol talent. Eric Clapton was erin, was eruit, en toen ze Jimmy Page vroegen om over te nemen suggereerde die Jeff Beck.
The Yardbirds scoorden de hits van een leven en toen Beck hen verliet – het was een kippenhok, de Britse rock – werd die vervangen door Jimmy Page en toen die Led Zeppelin formeerde waren er geen Yardbirds meer. En Beck? Hij deed dapper door met Truth, een geweldig solodebuut. Vormde The Jeff Beck Group. Met Rod Stewart en Ronnie Wood. Vormde nog heel veel andere groepen. Speelde op Superstition van Stevie Wonder of waar dacht je dat die gitaar vandaan kwam?
Goed dan. Genoeg geweest met al dat sterven. Het ga je goed, Jeff. Je deed je ding en zelfs meer dan dat. Wij moeten er zelfs nog aan beginnen.