An Olaerts is journaliste en columniste bij De Standaard. Dan schrijft ze toch gewoon een column voor ons, zeker?
“Eén tap, één podium en geen wc’s. Wie met boodschappen zat, moest die maar in het bos gaan drukken. Zo begon in 1994 het allereerste Absolutely Free Festival, in Genk. Aan nadarhekken heb ik evenmin herinneringen, wel aan de Melberg, een flank van geel kempenzand. Aan de rand ervan hield het festival op.
Nu zit er een hondenclub op het terrein, een sjieke hondenclub. Ik ben er later eens geweest, om de braafste hond van België te interviewen. Zijn baas gaf de antwoorden. Dat was een leuke middag. Een festivalganger ben ik nooit geweest, ook niet toen ik wel nog vol leven zat.
Alleen in 1997 stond ik op de uitgedroogde pelouse van Absolutely Free Festival. Hoodoo Club kwam optreden. Ik had de cd. Er stond een nummer op dat The Hissing Lawns heette. Het paste uitstekend bij mijn zelfverzonnen woestenij. “You never ring the bell. You never ring the bell.” Harald Vanherf zong. Harald Vanherf dreigde. “I think you’ve got what it takes, to hurt me where it aches.”
Halverwege het nummer barstte de klaagzang open, met de gitaren van toen en een kloppende cello. Het kan niet anders of ik stond daar op mijn ranke, blote benen, kwaad en ontevreden te wezen. Mijn Dr. Martens waren blauw. Mijn lief heette Johnny. Rode Opel Kadett California had Johnny. Ik was hem altijd kwijt aan iedereen. Zoveel praat en mopjes dat hij had. Ik wachtte en rolde een sigaret van klam tabakshaar. Hij ging Cristal halen. Misschien zelfs nog in glazen! Ik hoefde niks, dronk destijds alleen jenever en dat, citroen met velletjes, stond niet in de lijst.
Hoodoo Club troostte. Harald Vanherf zong. En ik fezelde mee, want ik kende de muziek van op mijn kamer. ” I’m not afraid. I’ve got myself to talk to. Right as rain I’m not insane.” Het eerste nummer van de plaat, Beercans & Spoons, schoot door mijn merg en been. Ik rilde mee in andermans verontwaardiging. Het maakt een mens minder eenzaam. Begankenis en vlotte babbels daarentegen, ik verdroeg ze slecht.
Een paar weken later ging ik met Johnny mee naar Pukkelpop. Ik wist wie ik wilde zien: Eels en Babybird in de tent, plus de godsdienstwaanzin van 16 Horsepower. Dat was goed. En ‘s avonds speelde Metallica zo hard dat praten niet meer hoefde. Johnny bracht me met zijn Opel terug naar huis. Ziezo en dat was dat.
Absolutely Free Festival wordt inmiddels afgekort tot AFF. De slogan ‘Kiss my AFF’ lispelt ‘Mijn reet’ naar de mannen-met-de-businessplannen. Absolutely Free is expres een klein festival gebleven, expres zonder grote namen, en zonder lampjes in de tent. Het stinkt er en de muziek is kwaad. Vaffanculo, aan de mijn van Winterslag. Het zand is er zwart. Ik ga erheen. Want tegenwoordig drink ik graag Cristal. En er komt een groep die Lintworm heet.”