Pianist en componist Alex Koo is één van de new kids on the block in de Belgische jazzwereld, of dat lijkt toch zo. Dertig jaar geleden geboren als Alex Koo Derudder in West-Vlaanderen is hij het derde kind van een Belgische vader en een Japanse moeder. Al van jongs af aan werd duidelijk dat hij op muzikaal vlak geen doorsnee jongere was. Op zijn achtste speelde hij muziekstukken die andere leerlingen pas in het conservatorium voorgeschoteld kregen en op zijn tiende won hij zijn eerste pianowedstrijd. Er zouden er nog heel wat volgen. We hadden een openhartig gesprek met deze spraakwaterval over geboren worden met talent, muziekwedstrijden, reizen, vrijheid en natuurlijk over het nieuwe album met zijn band Identified Flying Object.
Alex Koo was een soort muzikaal wonderkind dat ogenschijnlijk al van jongs af aan koos voor een leven in de muziek. “Het was al van vroeg duidelijk dat ik goed kon pianospelen. Ik had een heel goede oog-handcoördinatie en behendigheid”, vertelt Alex. Hij deed het buitengewoon goed in de muziekschool en nam deel aan wedstrijden samen met kinderen die enkele jaren ouder waren. Een ervaring die hem deed beseffen dat er nog kinderen zijn met veel talent en waar hij nu met gemengde gevoelens op terugkijkt. “Toen ik eens meedeed aan een wedstrijd, werd ik ingeschreven in de categorie van mijn graad en niet die van mijn leeftijd. In de muziekschool zat ik een graad hoger, in de middelbare graad, terwijl ik eigenlijk nog in de lagere graad moest zitten. Daardoor botste ik op andere jonge pianisten die minstens even ver stonden, maar die ook 3 of 4 jaar ouder waren, terwijl ik er geen rekening mee hield dat zij al een stuk ouder waren.”
Ook de manier waarop in sommige van die wedstrijden gejureerd werd, heeft sporen nagelaten.“ Als kind ga je ervan uit dat de juryleden in zo’n wedstrijd allemaal autoriteiten zijn en besef je niet dat sommige van die mensen echt geen idee hebben waarover het gaat. Sommige commentaren komen dan ook erg hard binnen. Natuurlijk ben ik blij dat ik die prijzen op mijn cv kan zetten, maar ik weet nog dat ik soms echt overwogen heb om minder met piano bezig te zijn.”
Toch verkoos Derudder op zijn achttiende het conservatorium boven een opleiding bio-chemie. De ontdekking van jazzmuziek en improvisatie speelden een belangrijke rol in die beslissing. Een gesprek met zijn toenmalige muziekleraar Dominique Vantomme over de leefbaarheid van het muzikantenbestaan gaf echter de doorslag. Het was diezelfde Vantomme die hem aanraadde om in Den Haag te gaan studeren. “Van zodra ik in Den Haag aankwam, merkte ik dat die opleiding heel internationaal was. Misschien één op de tien leerlingen kwam uit Nederland. Je leerde daar de hele wereld kennen en kreeg zo de kans om veel in het buitenland te spelen. Op dat punt staan de Nederlandse conservatoria toch een stuk verder dan de Belgische.”
Maar ook in Den Haag blijft Alex niet hangen en na een tijdje verhuist hij naar het conservatorium van Amsterdam om daar te studeren bij Rob Van Bavel en Kris Goessens. “Kris Goessens was mijn belangrijkste mentor, een waanzinnig goed pianist en een dichte vriend. Hij heeft mij vooral gevormd in de muziekfilosofie. Hij hechtte heel veel belang aan timing en is er de oorzaak van dat ik op dat vlak zo streng ben voor mezelf. Ik denk dat muzikanten soms veel te weinig bezig zijn met timing. Spelen met een metronoom, een milliseconde voor of na de tel spelen, de metronoom tussen de tellen zetten, de metronoom ‘uitrekken’. Ik krijg soms de indruk dat jazz-muzikanten al veel te vroeg in hun opleiding hun eigen ding willen doen zonder eerst de universele factor ‘timing’ echt onder de loep te nemen. Timing is de basis van alles: in muziek, in het leven, in het heelal!”
Fast forward een paar jaar en Alex wil zijn masterjaar doen via Erasmus, liefst in Amerika maar de hoge kostprijs van de opleiding daar maakt dat onmogelijk. Hoewel hij veel te laat is met zijn Erasmus aanvraag, slaagt hij er toch in om een plaatsje te bemachtigen in Kopenhagen waar hij een jaar zal blijven. “Kopenhagen is echt een heel toffe stad en het epicentrum van de Scandinavische jazz. Ik kon daar onder andere les volgen bij Jakob Bro, heel inspirerend maar ook confronterend! In de eerste les vroeg hij me of hij wat muziek van mij kon beluisteren. Ik liet hem mijn eerste cd Dance Of Hope horen. Ik herinner mij nog dat ik mij zo schaamde voor mijn pianospel. De opname was al een jaar oud en hoewel ik er in het begin heel blij mee was, was ik ondertussen verder geëvolueerd. Ik was vooral ontevreden over het aantal noten dat ik speelde en de inhoud van mijn solo’s.”
Teveel noten, te rap willen gaan om toch maar te laten zien hoe goed hij was, niet genoeg ruimte laten. Het omgekeerde van waar de Scandinavische jazz voor staat. Jakob Bro gaf Alex de raad om meer “free” te beginnen spelen en dát heeft hem volledig veranderd. “Ik was in Amsterdam ook wel al geïnteresseerd in free jazz. Zo ging ik vaak luisteren in Bimhuis waar Craig Taborn regelmatig kwam spelen. Toch heerste er in Nederland nog eerder een bebop-cultuur, zeker in Den Haag, misschien wat minder in Amsterdam.”
Het plan om naar New York te gaan bleef echter broeien en na een jaar Erasmus en veel planning, komt Alex uiteindelijk in NYU-Steinhardt terecht waar hij onder meer les krijgt van Mark Turner en Ralph Alessi. “Vooral de vrijheid in die school sprak mij aan. Je zit ook recht in de tofste buurt van New York, vlakbij de leukste jazz clubs. Cornelia Street Cafe bestond toen bijvoorbeeld nog, daar ging ik zowat elke week naartoe.” De combinatie van wat hij in New York leert en hoort, en de Scandinavische jazz die hij in Kopenhagen leerde kennen, bepaalde hoe Alex’ eigen stijl zich verder ontwikkelde.
Hij wil zijn stijl echter niet vergelijken met het typische Scandinavische geluid. “Scandinavische jazz klinkt vaak heel atmosferisch, maar die vonk ontbreekt soms. Zo was Noorwegen eens het gastland van Jazzahead en leverden ze een belangrijk deel van de bands. Heel inspirerende en mooie muziek heb ik toen gehoord, maar soms vond ik het iets te beheerst en ingetogen, zeker als het een hele set ongeveer hetzelfde bleef. Het coole aan New York is dan weer dat je ook daar die invloeden hoort, maar bij hen zit er altijd een vonk, een bepaalde energie in. Ook met Identified Flying Object maken we heel atmosferische muziek en is er veel soundscaping, maar er zijn ook momenten dat we er alle drie helemaal voor gaan. Dat vind ik net mooi. Dat soort climaxen heeft een veel grotere impact als ze ontstaan uit het niets”, zegt Alex. “In New York zeiden ze altijd ‘He’s a motherfucker’. Het maakt niet uit uit in welke stijl je speelt, wel hoe je dat doet. Speel je twee noten of speel je er twee miljoen, het maakt niets uit. Wel van belang is of je iets te zeggen hebt. Je kan minimalistisch spelen maar uiteindelijk moet er wel een bepaald motherfucker-gehalte inzitten, dat is wat telt en ik vind dat dat precies is wat wij doen met Identified Flying Object.”
En zo belanden we bij Identified Flying Object, het nieuwste project van Alex waarin hij samenspeelt met saxofonist Ralph Alessi en drummer Attila Gyárfas. Een band met een stevig motherfucker-gehalte waarin improvisatie een belangrijke rol speelt. “Als we improviseren zullen we nooit proberen om terug te gaan naar een set die helemaal vastligt. Het kan leuk zijn om een thema te blijven herhalen maar voor mij moet er toch altijd een element van ontdekking in de muziek zitten. Als improvisator moet je dan paraat staan om dat de baas te zijn. Craig Taborn heeft daar de perfecte uitdrukking voor: ‘All I want to be is a fearless improvisor’. De vraag is voor mij hoe ver je kan gaan in die rol van fearless improvisor. Je moet jezelf elke keer als je speelt weer uitdagen om iets anders te doen. Merk je dat je op het punt staat om hetzelfde te doen als op een vorige gig, dan moet je jezelf te pushen om toch iets anders te doen. Al herhaal ik mijzelf misschien in 90 procent van de keren, toch zal ik proberen om in die laatste 10 procent iets helemaal anders te doen. Iets dat ik nog nooit eerder gedaan heb.”
Onbevreesd improviseren en een album uitbrengen met daarop een, vanaf dan, onveranderlijke versie van een nummer zijn ogenschijnlijk onverzoenbaar met mekaar. Bestaat een concert dan ook voor 90 procent uit herkenbaarheid en 10 procent improvisatie? Helemaal niet! Alex: “Het is eerder andersom. We spelen dan bijvoorbeeld drie nummers van de cd en de rest is geïmproviseerd. Zelfs in die drie nummers spelen we gewoon een klein thema van een minuut of zo en daarna is het weer improvisatie. Neem nu ons concert tijdens Brussel Jazz Festival, daar hebben we een compleet andere set gespeeld dan op onze cd. Pakweg tien minuten van de set waren songs en de rest was zuivere improvisatie.”
Die schijnbaar ongelimiteerde vrijheid klinkt wel mooi, maar diezelfde vrijheid brengt ook spanning met zich mee. “Die improvisatie is toch iets waar ik mij heel kwetsbaar en oncomfortabel in voel. Ik voel steeds de neiging om terug te gaan naar zaken waarvan ik weet dat ze zullen werken, en daar moet ik actief tegenin gaan om iets anders te bedenken. Als dat lukt en je hoort alle drie dat je naar mekaar aan het luisteren bent en dat je iets maakt met een muzikale boog… dat geeft een enorme adrenaline stoot.”
Onvoorbereid aan een nummer beginnen waarvan je niet weet waar het zal eindigen, klinkt voor een buitenstaander toch een beetje als gekkenwerk. Het vergt heel veel vertrouwen in jezelf en in je medemuzikanten. En wat doe je als het toch fout dreigt te gaan? “Ik denk dat als je improviseert, je voor een deel uit jezelf moet treden. Je vliegt als het ware als een drone boven jezelf en probeert van daaruit het overzicht te bewaren. Op die manier kan je niet constant volledig bezig zijn met wat jezelf wilt of kunt doen. Het leuke daaraan is dat je ook niet alle drie naar hetzelfde doel toe moet bewegen. Die onderlinge contrasten zijn net heel tof. Zolang je zelf gelooft in je idee en ervan overtuigd bent dat er ‘iets’ uit zal komen, dan kan je eigenlijk alle drie met iets anders bezig zijn.”
Dat contrast tussen piano en trompet of trompet en drum horen we regelmatig terugkomen in het album van Identified Flying Object en is één van dé typische stijlfiguren op het album. “Ik vergelijk het soms met een heel kleurrijk schilderij dat je aan witte muur hangt. Dat contrast werkt heel goed en heeft impact. Hang hetzelfde schilderij aan een kleurrijke muur en het effect is helemaal weg. Bij Identified Flying Object voelen we dat heel goed aan van mekaar. De ene keer gaan we mee in wat de ander doet en dat werkt soms, maar vaak doen we dat net niet. Zolang we het overzicht bewaren en ervoor zorgen dat wat we maken coherent is”, zegt Alex.
“Er is ook zoiets als een ideale lengte van een idee, het is belangrijk dat je je er bewust van bent wanneer een idee zijn maximale duur bereikt heeft en het tijd is om naar iets anders over te schakelen.”
Bij geïmproviseerde muziek weet je ook niet op voorhand wanneer een nummer gedaan is en toch kan je niet eindeloos blijven doorgaan. “Het einde van een nummer is echt iets wat je alle drie aanvoelt. Er worden geen tekens of signalen afgesproken. Het einde gebeurt gewoon, je kan je daar niet op voorbereiden maar je weet wel dat het gedaan is.”
Alex bracht tot nu toe vier erg verschillende platen uit en het is moeilijk om er één bepaalde, rechtlijnige evolutie in te zien. Zelf denkt hij dat hij vooral nieuwsgieriger is geworden. “Ik heb ook veel vooroordelen laten vallen, hoewel ik er mij bewust van ben dat ik, net als iedereen, nog vooroordelen heb. Daarom is elke plaat ook zo anders. Kimono Garden was bijvoorbeeld een soort losgelopen project dat ik tijdens de eerste lockdown heb kunnen afwerken omdat er plots zoveel tijd vrijkwam. Ik ben al jaren bezig met elektronische muziek en het idee om alles zelf op te nemen en te mixen, alleen was er nooit tijd voor.”
Identified Flying Object is dan ook zeker een eindpunt voor Alex. “Zeker niet! Mijn volgende plaat zal vooral klassiek zijn. Dat komt eigenlijk opnieuw door Craig Taborn, toch een beetje mijn held op piano. Ik was met Craig aan het praten en hij vertelde mij dat hij bezig was etudes te componeren. Hij vindt namelijk dat het beter is om je techniek te oefenen met eigen technische stukken zodat je kan focussen op zaken die je moeilijk onder de knie kan krijgen. Ik vond dat een goed idee en ben dat ook beginnen doen. Ondertussen heb ik een volledig boek volgeschreven. Het was de bedoeling dat ik dat werk in november zou voorstellen in BOZAR. Door corona is dat in het water gevallen. We zouden het project wat later opnieuw proberen, door de brand is ook daar wat onzekerheid over. Zowel de cd als het boek blijven wel mijn volgende project. Verwacht je dus opnieuw aan veel noten (lacht).”
Lees hier wat wij dachten van het album van Identified Flying Object.