Indochine, het blijft een vreemd beest in muziekland. Buiten het Franse taalgebied nauwelijks bekend en wie er daar wel al van gehoord heeft, lacht er meestal smalend om. Te fake zoals “kenners” beweren. Zelfs Robert Smith van The Cure had geen goed woord over voor de Franse supergroep. Legendarisch is dan ook de passage in het Franse tv-programma Champs Elysées waarin Smith eind jaren 80 een belachelijk bloemetjesjurk droeg om zo Indochine een hak te zetten omdat hij vond dat ze hem tot in het ridicule toe bleven plagiëren.
Veertig jaar later is er veel gebeurd en mag je zonder talmen gerust zeggen dat – ten minste als je het over de Franstalige landen hebt – The Cure en Indochine even populair zijn. Het is het soort band dat ondanks de grijze haren in een paar luttele minuten de allergrootste stadia uitverkoopt. Ook het soort band dat de gemakkelijke weg van te teren op het verleden vermijdt. Hoewel ze al lang hun meesterwerk hebben gemaakt (wat ons betreft zijn dat 7000 Dances, Dancetaria en Wax), slaagt de band rond Nicolas Sirkis erin om met ieder album aan te sluiten bij de hedendaagse trends zonder zichzelf heruit te willen vinden. Indochine blijft Indochine.
In juni hoorden we al de eerste single Le Chant des Cygnes, die door TF1 werd gebruikt voor Euro 2024. Een hymne om mee te brullen en dat kan je eigenlijk van alle 17 nummers – verdeeld over twee cd’s – op hun veertiende album zeggen. Synthpop die flirt met stadionrock, die soms neigt naar eenheidsworst omdat het lijkt alsof de band voor iedere song op Babel, Babel voor hetzelfde patroon kiest, toch draagt het wel nog altijd het Indochine-kwaliteitslabel en daar kan zelfs good old Bob niks tegenin brengen.
Facebook – Instagram – Website