Twee jaar na Ken komt onze favoriete Canadese crooner Dan Bejar op de proppen met een nieuwe plaat. Dat doet hij vanzelfsprekend opnieuw als zijn alias Destroyer.
Destroyer, het blijft wennen, klinkt eerder als black metal op papier, maar is uiteindelijk geraffineerde, romantische kunstpop. Geen ziedende gitaren op de voorgrond, maar wel warme synthesizerklanken, grandioze arrangementen en een vreemdsoortige humor zullen ook op deze Have We Met de lakens uitdelen.
Opener Crimson Tide is een lang nummer dat traag aanzet maar dit koppelt aan briljante proza: “I was lying the laziest river, a vulture predisposed to eating off floors. No wait I take that back, I was more like an ocean, stuck inside hospital corridors.” Het refereert muzikaal uitdrukkelijk naar het Pet Shop Boys-geluid van weleer en waren we daar niet toevallig zwaar fan van? Disco met een jengelende gitaar en vooral simpele maar doeltreffende keyboards. Kinda Dark drukt het tempo en bezingt de Boston Strangler. We hebben niet gezegd dat Bejar te allen tijde een vrolijke Frans is. Deze song ontpopt zich echter als een pompende electrohit in wording en vormt zo de ideale aanzet tot het onweerstaanbaar swingende It Just Doesn’t Happen. Een meesterlijke melodie gaat hand in hand met een bedaarde en bijna erotiserende zangstijl. Het klinkt een beetje als Low in een vrolijke bui.
The Television Music Supervisor kan niet anders dan beelden van Flaming Lips oproepen. Soundscapes die tegelijk aan barbiepoppen en donkere grotten doen denken. Wayne Coyne luistert ademloos toe. In The Raven worden mysterieuze teksten opgevoerd tegen een achtergrond van bedaard opzwepende electrobeats. “Come out wherever you are, but you don’t. The dead twist and shout in an invisible world.” Erg transparent is Dan hier toch weer niet. Geen erg, de muziek leunt dicht aan bij Bright Eyes. Cue Synthesizer is een toppertje dat hoekig en met weerhaken doet mijmeren naar The Drones. Enkel University Hill valt enigszins uit de toon omdat het een onafgewerkte indruk maakt.
Het titelnummer zet de finale in en lijkt op een Simple Minds-intro ten tijde van Sparkle In The Rain. Spannend dus en dat geldt des te meer voor het sublieme The Man In Black’s Blues. “When you are looking for nothing and you find nothing. And nothing turns out as planned” doet ons lachen en het nummer zelf doet hetzelfde met onze gedachten. Het lijkt op achteloze bijwijlen irritante muzak maar het blijft verdraaid in onze hoofden malen. De ‘knock knock´outro is hilarisch en doet ons echt denken dat Bejar sommige nummers schrijft terwijl hij wacht tot zijn lasagne uit de oven mag. Dit is als compliment bedoeld want weinigen slagen er plaat na plaat in een eenvormig torenhoog niveau te halen zonder zich aan vervelende herhaling te bezondigen.
Ook slotnummer Foolssong lijkt de kunst van het schrijven van popnummers in perspectief te plaatsen en slaagt hierom wel in waar Wayne Coyne soms faalt. Kitsch en pop vormen bij Destroyer een perfect huwelijk dat tegelijk spannend en vermoeiend is. De idee alleen om het zacht uitdijnende slotnummer plots te laten imploderen in een bizarre eruptie van synths die beelden oproepen van duizenden vogels in ruimtepakjes kan alleen van Destroyer komen. Prachtplaat. Alweer!
Coverfoto (c) Dead Oceans