Op 1 februari 2019 verschijnt het 24ste album van Roland Van Campenhout Folksongs From A Non-Existing Land. We spraken Roland een week voor de albumrelease en de bijhorende releaseshow.
In de promotekst bij je nieuwe album staat dat je met Folksongs From A Non-Existing Land terugkeerde “naar het oerlandschap in jezelf. Een trip door een onbestaande wildernis en imaginaire wereld”. Wat moet ik mij daarbij voorstellen?
De titel van de plaat is er eigenlijk gekomen in de studio, letterlijk tussen pot en pint. Pieter-Jan De Smet (PJDS) en ik hebben de plaat samen opgenomen, hij zijn soloplaat en ik de mijne. Het ging over sfeer maken en soundscapes maken, wat we dan ook uren gedaan hebben. De meeste nummers duurden makkelijk 20 minuten of langer.
Toen kwam de vraag: hoe ga je die plaat noemen? En ik, out of the blue, zonder nadenken (dat is dikwijls het beste): Folksongs From A Non-Existing Land! Daar is eigenlijk niet over nagedacht. Achteraf gezien, als ik nu hoor wat ik er uiteindelijk van gemaakt heb en welke stukken we gebruikt hebben, dan heeft dat uiteraard te maken met veel op reis gaan. Het heeft te maken met mijn eerste reizen naar Indië, met naar Afrika gaan, het heeft te maken met mijn recente reis naar Indonesië. Doordat ik heel veel slide-gitaar gebruikt heb op de plaat, zit je direct ook in de deep-south van de Verenigde Staten.
Hoe moet ik mij die opnames samen met PJDS voorstellen? Jullie waren gewoon wat aan het jammen?
Ja, eigenlijk wel. Maar er hing wel een bepaalde sfeer. De enorme voodoo drijfkracht kwam echter vooral van onze drummer Teun Verbruggen. Die had een zodanige oer-energie, die heeft eigenlijk alles bijeen geklopt. Hij heeft ervoor gezorgd dat we de dingen gedaan hebben die op de plaat terechtgekomen zijn. Maar ook vaste waarden zoals Mirko [Banovic] waren belangrijk tijdens de opnames.
Sommige nummers zoals opener Washi Te Kudasai hebben iets jazz-achtigs in de zin dat het lijkt alsof jullie enkel een soort basiskader creëerden en dan beginnen spelen zijn om te zien hoe het nummer zou evolueren. Bij Pack Up Your Sorrows had ik dan weer veel meer het gevoel dat het nummer op voorhand helemaal uitgeschreven was?
Pack Up Your Sorrows is dan ook het enige nummer op de plaat dat al bestond. Het is een nummer van een folk trio uit de jaren 60-70: Mimi & Richard Farina. Richard was de schoonbroer van Bob Dylan en Mimi de zuster van Joan Baez. Er doen trouwens ongelooflijke verhalen de ronde over hoe Bob Dylan, toen nog als totale onbekende in New York kwam logeren bij hen. Richard Farina liet zijn teksten overal liggen en Bob Dylan pakte die dan allemaal mee [lacht]. Pack Up Your Sorrows komt uit die periode. Dat was ook een enorm lang stuk. We hebben daar drie minuten uitgehaald. Nu is dat het kortste nummer op de plaat.
Je zei dat jullie uren aan een stuk samen gejamd hebben. Hoe beslist je dan welke nummers uiteindelijk op de plaat komen en hoe lang die dan mogen duren.
We hebben samen met onze producer edits gemaakt door vooral heel veel weg te laten. Sommige nummers duurden 30 à 40 minuten! Ongetwijfeld zaten daar nog heel wat boeiende stukken in.
Helemaal op het laatst nam ik dan al mijn notities. Ik schrijf heel veel dingen op, bijvoorbeeld op van die kotszakjes van op het vliegtuig, of op van die zakken om je was in te doen in een hotel. Ik heb die notities allemaal op de grond gelegd. En dan heb ik mee op basis daarvan de teksten gemaakt.
Dus die teksten heb je allemaal zelf geschreven?
Ja absoluut, met heel veel referenties naar anderen zoals Oscar Wilde en John Berryman. Ik ben een fan van John Berryman, een voor de meesten totaal onbekende dichter maar toch bekend in het milieu van de weinige intellectuelen die er nog rondlopen.
Ook Oscar Wilde is belangrijk via mijn verleden als beatnick en Alan Ginsberg. Ik verwijs ergens in een tekst ook nog naar Aleister Crowley, dat was ook zo’n figuur bij de hippies.
Is het dan de muziek die je inspireert om die tekst te schrijven?
De woorden die ik gebruik, hangen samen met de sfeer van de muziek. De fonetische, muzikale klank van woorden: wat past er bij welke sfeer.
Je werkte dus helemaal op gevoel?
Ja, en ik ben er eigenlijk erg tevreden over. Over het algemeen maak ik een plaat en dan vergeet ik die weer snel maar nu is het anders. Toen ik na een paar maanden voor het eerst terug naar de afgewerkte plaat luisterde, vond ik die eigenlijk erg goed [lacht]. Dat klinkt misschien pretentieus. Maar het leek echt alsof ik naar iemand anders aan het luisteren was. Weet je wel?
Er zijn twee zinnen in de tekst die mij gefrappeerd hebben: “All poets are fools and the devil has the best tools.” Wat wilde je daarmee zeggen?
Eigenlijk ging die zin eerst zo: “The devil has the best tunes”. De beste liedjes. Maar ik heb het veranderd in “The devil has the best tools”. Met tools verwijs ik naar de oorlogsmachine bijvoorbeeld. De oorlogsindustrie maar wij in België ook niet slecht mee scoren. Maar het kan ook verwijzen naar mensen die ten onder gaan aan druggebruik, of mensen die zich dooddrinken [wijst naar zijn glas met rode wijn]. Of het gaat over intriges tussen mannen en vrouwen of tussen mannen en mannen, … Het kan gaan over politiekers die liegen tot dat ze stinken, ongeacht van welke kleur ze zijn want daar gaat het niet over [lacht]. The devil has the best tools!
Wil je dan ook zeggen dat jij als poëet en liedjesmaker daar in feite niets tegen kan doen. Je kan wel liedjes maken maar eigenlijk maakt het niets uit?
Je bent machteloos. Toch moet het gebeuren. Er moet toch iemand proberen om een klein beetje aan objectieve journalistiek te doen. Ik vind dat we in ongelooflijke tijden leven. Vroeger zei ik nog: het is precies alsof we terug in de middeleeuwen leven, maar het is nu al veel erger geworden! Ik denk dat de middeleeuwen nog onschuldig waren en dat zegt veel!
Had je vroeger meer het gevoel dat je een verschil kon maken?
Tja, ik kom nog uit mei ‘68. Ik heb precies de indruk dat wat je ook doet, dat zij die het echt voor het zeggen hebben, er allemaal mee lachen: “We’ve got the money, we’ve got the power: fuck you”. Wat kan het hen schelen dat de jeugd op straat komt! Pas op, ik steun dat ook hé, en ik vind dat ze de volwassenen eigenlijk een lesje leren. Maar ik denk dat de “vijand” veel sinisterder is en veel machtsgekker is dan dat wij, de gewone mens op straat, beseffen.
Dat doet mij denken aan een oude blueszanger uit de jaren 50: Big Bill Broonzy. Die had een liedje waarin hij zong: “I’ve never seen a hearse with money in it”. Als je doodgaat heeft geld geen betekenis meer, waarom zijn die dan allemaal zo met dat geld bezig? I don’t know man.
Denk je dat het geld is en niet macht om de macht?
Macht en geld dat gaat samen hé, spijtig genoeg.
Een andere zin die ik geweldig vind is:” A thick cloud of semen is hanging over Angola State Prison.” Waar komt dat vandaan?
Dat is de eerste gezongen zin van het album en ik vond dat het een schone zin moest zijn. Lang geleden heeft er een Amerikaanse muzikant bij mij gelogeerd, een heel goede pianist: James Booker. Een totale junkie met maar één oog. Op zondag droeg hij een ooglapje met drie gouden sterren en in de week een ander ooglapje met één ster [lacht]. Hij heeft trouwens Dr John leren pianospelen. Dat was echt een geniaal pianist! Wegens zijn drugsproblemen heeft hij een tijdje in Angola State Prison in de buurt van New Orleans gezeten. En volgens hem deden die gevangenen de hele dag maar één ding: masturberen! “On a hot day, you could see a cloud of semen”. [lacht]
De bijnaam van Booker was The Bayou Maharaja en die komt ook voor in Swamp Adversity. “A thick cloud of semen is hanging over Angola State Prison, The Bayou Maharaja comes shining through”. Ik vond dat niet slecht als eerste zin!
Ik las dat je alles hier in Gent hebt opgenomen en dan stuurde je de opnames naar Joe Talia een Australiër die in Tokio woont.
Joe Talia is eigenlijk een heel goede jazzdrummer die ik heb leren kennen via mijn drummer. Hij doet ook af en toe elektronische dingen met een Fransman, verregaande waanzin [maakt vreemde geluiden]. Erger dan psychedelisch, echt totaal ver weg. Die man heeft een ongelooflijk oor en hij heeft mijn plaat echt beter doen klinken. Alsof je een mooi schilderij hebt en iemand zet daar een laag vernis over.
En je wist dat die man ook producer was?
Neen, ik wist dat niet.
Hoe kom je dan bij zo iemand?
Via mijn drummer die zei: je moet dat daar laten doen. Pas nadien heb ik Joe Talia hier in Gent ontmoet, tijdens een heel raar elektronisch concert in de Bijloke.
Toen toch even schrik gekregen als je hem bezig hoorde?
Neen, ik was er volledig gerust in.
En hoe werkt dat dan? Je stuurt je tracks op en dan zeg je: doe maar?
Ja, ik stuur alle sporen apart op. Hij werkt daaraan en dan zeg ik: “Neen, dat moet luider, dat moet zachter” enzovoort. Dan maakt hij een nieuwe mix tot we akkoord zijn, maar dat ging rap! Ik denk dat ik twee keer iets moest corrigeren. Op het einde is er zo een gast uit Indonesië die van alles zingt op dat nummer dat jij te lang vindt [lacht]. Een filosoof uit Bali. Dat stond teveel op de achtergrond en ik vond dat dat luider moest.
Talia heeft geen invloed gehad op de muziek zelf, of op de sfeer. Dat was echt zoals jullie het hadden opgenomen?
Inderdaad, hij heeft alleen het afgewerkte product mooi geplaatst. Hij heeft dat goed gedaan!
Ik hoor op deze plaat af en toe een politieke boodschap, over de dolfijnen die het plastiek terugbrengen naar het strand bijvoorbeeld. Het valt me op dat dit soort geëngageerde boodschappen nauwelijks voorkomt op je oudere platen.
Neen, je hebt gelijk. Ik heb ooit eens een nummer opgenomen van Woody Guthrie op mijn album Little Sweet Taste. Guthrie schreef met I’d Like To Know zowat het eerste protestnummer ooit, nog voor Pete Seeger en de anderen. Een ongelooflijk protestnummer, een anti-oorlogslied. [Begint te zingen] “Why do your warship ride on my waters. Why do these bombs fall down from the sky…” enzovoort. Ik denk dat dat zo een beetje het enige is van politiek protest dat ik ooit op plaat gezet heb. Tenzij dat je de periode met Miek en Roel meerekent natuurlijk.
Hoe komt het dat je dat dan nu wel doet? Wordt het je allemaal wat teveel?
Neen, dat is eigenlijk toevallig. Een mens heeft allerlei periodes in zijn leven. We zijn alle dagen iemand anders en ik vond dat dat nu gepast was. Ik zie ook die foto’s van aangespoelde walvissen, of schildpadden die vergroeid zijn met een ring van een Coca-Cola flesje… da’s verschrikkelijk. Dat is echt meedogenloos.
Ga je nu in datzelfde genre blijven doorgaan, of heb je zoiets van: dat heb ik afgewerkt.
Ik weet het niet, het is nooit hetzelfde. Ik vond het een interessante richting met interessante muzikanten met wie ik op het podium een zielsverwantschap voel.
De muzikanten waarmee je op tour gaat bedoel je?
Ja.
Met hoeveel zullen jullie op het podium staan? Want sommige nummers vergen echt wel een vrij uitgebreide bezetting.
Tot hiertoe zijn het dezelfde mensen die ook op de plaat gespeeld hebben, goede vervangers zijn er ook. We hebben een drummer, een bassist, PJDS en een technieker die ook meegespeeld heeft. Ik heb een ongelooflijk jong talent ontdekt die sitar speelt en les volgt bij Anoushka Shankar. En dan heb ik ook nog een totale gek ontdekt die alleen cellosuites van Bach speelt, maar die ook allerlei effectpedalen aansluit op zijn cello en ineens begint te spelen als Jimmy Hendrickx. Tenslotte is er ook nog Nils De Caster met zijn Westerse steel guitar. Da’s al een schone bende bij mekaar.
Hebben jullie al veel gerepeteerd?
We hebben al veel dingen apart gedaan en we gaan twee dagen samen vanalles uitproberen. Maar voor mij hoeft het ook niet alle dagen hetzelfde te zijn. Ik hou van improvisatie. Ik ben zo niet voor iedere avond hetzelfde.
Ik ben nu wel benieuwd hoe het zal klinken!
Wij ook!
Lees hier onze review van Folksongs From A Non-Existing Land.
Foto: (c) Björn Comhaire