En of hij een chanteur is. Maar bovenal een song and dance man, zoals Dylan dat was en nog steeds is. Augustijn trekt met zijn gitaar om de rug doorheen Vlaamse velden en beschouwt. En schrijft en zingt over wat hij ziet.
En dit is zijn eigengemaakte versie van Welterusten, Meneer de President (Boudewijn De Groot) want hij ziet en beschouwt de dingen des levens, wat er nu aan het gebeuren is en hoopt op beter. Wat we natuurlijk met zijn allen doen. Wat kunnen we anders? Toch?
Je kan je blijven storen aan het dialect onder zijn stem. Daar zijn wij intussen mee gestopt, het is zijn keuze, het is die van Augustijn.
En intussen – het zal warmer worden – bewandelt hij zijn gangpaden doorheen de velden, af en toe stoppend om een lied te spelen op trouwfeesten en partijen. Een rondtrekkende troubadour die komt zingen over angst en kwel maar daar wel heel goed in is. Een chanteur. Of beter: een chroniqueur.
Dit is mooi, dit grijpt naar kelen en harten. Laat hem binnen als hij voorbij je deur passeert, de wandering minstrel die hij is. En wil zijn. Laaf hem. Hij is goed.