Chantal Acda heeft in de laatste 20 jaar een indrukwekkend palmares opgebouwd. Bij het grote publiek doen waarschijnlijk vooral Isbells en Marble Sounds een belletje rinkelen, maar wie ook een beetje thuis is in de underground herinnert zich ongetwijfeld ook nog wel True Bypass (met Craig Ward), Coho Lips (met Styrofoam), Acda’s eigen Sleepingdog-project of de heerlijke samenwerkingen met geboortelandgenoot Machinefabriek.
Voeg daar nog eens drie knappe albums onder eigen naam en een live-album met de legendarische Bill Frisell aan toe en je begrijpt zelf ook wel dat de Belgische muzikante met Nederlandse roots haar sporen ruimschoots heeft verdiend. Wij zouden zelfs de woorden “Grote Dame” in de mond durven nemen, en dat doen wij niet licht.
Met de nieuwe langspeler Pūwawau heeft Acda nu een juweel van een album aan dat palmares toegevoegd, en wij zouden durven zweren dat wij nog maar zelden een kleinood zo schoon wisten schitteren.
Veel schoon volk ook op Pūwawau: Naast Acda zelf wordt er gezongen door Sara Leemans, Benjamin Jago, Arjan Lienaerts en Jony Overdijk, terwijl er muziek wordt gemaakt door Eric Thielemans, Laurens Smet, Jozef Dumoulin, Michael Brijs, Firas Al Alwani, Beatrijs De Klerck, Katelijn Van Kerckhoven en Jeroen Stevens. Bovendien werden de arrangementen verzorgd door Valgeir Sigurdsson – bekend van werk met onder andere Björk, Feist, Bonnie ‘Prince’ Billy of Tim Hecker – en werden de opnames gedaan door Stef Kamil Carlens, Joris Caluwaerts en Martijn Groeneveld. Het artwork is ten slotte van de hand van Rutger Zuydervelt (ook wel Machinefabriek).
Volgens Acda zelf draait Pūwawau rond de kracht van de menselijke stem en de verbinding die al zingend tot stand wordt gebracht. Met elkaar, maar ook met onszelf. Over hoe er zich al zingend een ruimte opent waarin diep gevoeld, gereflecteerd en ervaren kan worden. Waarin er iets flonkert van wat onder de woorden verborgen ligt.
En ja: Natuurlijk was Acda altijd al gespecialiseerd in het soort van lieflijke, slepende muziekjes die de tijd doen stollen. Maar wat er op Pūwawau gebeurt, daar schieten woorden voor te kort. Dat is next level. Dat is iets dat onder de woorden verborgen ligt.
Openen doet Pūwawau met het net geen tien minuten durende Tuhinga: Een heerlijk meerstemmig koortje doet iets semi-gregoriaans terwijl op de achtergrond een subtiele organ-drone de kiertjes vult. Na twee minuten komen een trage hartslagbeat en wat abstracte, Radiohead-achtige elektronicaklanken het geheel ondersteunen terwijl Acda’s mooie, breekbare stem daar slepende zanglijnen doorheen trekt. Vijf minuten en half ver deemstert de track vervolgens weg tot wat abstracte percussie, om zich meteen weer open te vouwen in een hemelse, drie minuten durende coda waarbij wij even aan Orson Hentschel moeten denken en die zo mooi is dat wij er om zouden kunnen huilen.
Marama lijkt daarna even op het punt te staan om los te barsten in iets van Mark Pritchard maar kiest dan toch nog net op tijd voor een onmiskenbare Stef Kamil Carlens-groove om zich vervolgens te ontpoppen tot iets moderne opera-achtigs dat van Laurie Anderson en Philip Glass had kunnen zijn. En opnieuw krijgt de song een heerlijke coda waarin wij ook de geest van Benjamin Clementine horen rondzwerven.
Ook Taranga tapt uit hetzelfde vaatje maar dan anders en valt misschien nog het best te beschrijven als iets dat uit een opera van Damon Albarn hadden kunnen komen, maar dan wél geslaagd.
Waiata Tamariki is dan weer een breekbaar muziekdoosliedje dat tegelijkertijd iets heel gezelligs maar ook iets kouds en droevig in zich draagt: Alsof je een familie Kerstmis ziet vieren in een gezellig warme huiskamer, compleet met haardvuur en flikkerende kerstboom op de achtergrond, maar dan gezien door de ogen van het meisje met de zwavelstokjes, die vanop de besneeuwde straat door het venster kijkt terwijl ze zelf langzaamaan onderkoeld geraakt.
Puoro is vervolgens een zichzelf saboterende dancehit die van Emika, Ellen Alien of Róisín Murphy had kunnen zijn, ware het niet dat de song zit ingebed in blokken vervreemdende elektronica en opnieuw klinkt alsof we er naar staan te kijken vanachter dubbele beglazing. Ronduit heerlijk.
Afsluiten doet het album ten slotte met het als eerste single naar voren geschoven Tumanako: een bloedmooie ambient folkpop song zoals we die van Chantal Acda hebben leren verwachten, en waar wij ook een vleugje Low in menen terug te vinden.
Hadden wij al gezegd dat Pūwawau next level is? Hoogstwaarschijnlijk is het meteen ook het beste dat wij van Chantal Acda tot nu toe te horen kregen. Wij zouden zelfs durven zeggen: meesterwerk.
Pūwawau? Dat is er eentje voor in de “best of” lijstjes.