“Het is spannend, je bent veel naakter. Op mijn eerste twee platen ging ik graag monumentaal, hier voel ik me veel fragieler”, zo vertelt Noah Vanden Abeele over zijn nieuwe plaat Magnolia. Na twee albums gelardeerd met strijkers en soundscapes keert hij hier terug naar het instrument waar het allemaal mee begon: de piano. Wij ontmoetten hem voor een handvol vragen bij een kop koffie in zijn thuisstad Brussel.

Laten we beginnen bij het begin: waarom heb je deze plaat enkel met piano gemaakt?
Eigenlijk is alles begonnen met piano voor mij. Bij mijn grootouders stond een piano waar niemand op speelde, dus telkens als ik bij hen kwam, improviseerde ik. Eerst met twee vingers, puur voor het plezier, daarna ben ik altijd blijven verkennen. Rond mijn acht jaar heeft mijn moeder me dan ingeschreven in de muziekschool, maar dat vond ik minder plezant: daar moest ik plots noten leren lezen. Ik beleefde veel meer plezier bij het zoeken. Ik ben blij dat ik die benadering nog altijd heb op muziek: als je improviseert, luister je echt. Daarom ben ik ook aan het conservatorium piano gaan studeren. Mijn drijfveer is mijn eigen muziek maken, niet volledig uitvoeren wat anderen gecomponeerd hebben.
Ik heb dus midden in die competitieve klassieke wereld gezeten, met acht uur per dag oefenen, maar achteraf ben ik teruggekomen tot mijn eigen muziek. Nog altijd kan ik enorm genieten van een klassiek concert, onlangs heb ik bijvoorbeeld de Mahler van het Concertgebouw gezien, maar eigenlijk is die klassieke wereld mijn wereld niet. Zelfs het woord ‘componist’ op mij plakken voelt raar. Ik ben iemand die mijn eigen muziek maakt.
En de basis daarvan is altijd improvisatie?
Soms zit ik een uur te improviseren, dat is een beetje op reis gaan. De tijd vergeet je dan. Soms merk ik dat mijn onderbewustzijn meer aangesproken wordt. Dan komen er plots dromen in me op terwijl ik aan het spelen ben! Na een halfuur kan ik zo tot iets komen waarvan ik denk: “Daar wil ik iets van maken.” Dan begint het echte werk: dan besef je dat de structuur belangrijk is, dat je niet te veel elementen mag geven, anders haakt de luisteraar af. Als je de muziek op papier noteert, zie je de structuur. Het is als architectuur. Soms gaat dat vlot, soms steek je daar enorm veel tijd in. Je moet ook leren loslaten en durven schrappen.
Ik heb mezelf voor deze plaat verplicht om me te houden aan solo piano. Want vaak als ik muziek maak, begin ik daar allerlei dingen bij te horen.
Je begint daar dingen bij te horen?
Als ik in een creatief proces ben en aan het improviseren, dan hoor ik al: “Daar moeten strijkers bij” en “Daar moet bas bij”. Nu was het moeilijk om enkel bij piano te blijven.
Heb je dan nu geprobeerd die extra elementen die je hoorde allemaal met de piano te spelen?
Als er een stuk in me opkwam waar ik iets bij hoorde, heb ik dat opzij gelegd (lacht). Nu heb ik echt nummers waar ik enkel piano bij hoor en denk: dat is het, het moet niks meer zijn.
De intieme band die ik heb met mijn instrument deel ik nu met de luisteraar. Ik hoop dat het publiek dat ook zo ervaart. Het is spannend, natuurlijk. Niet omdat ik alleen op het podium sta, dan voel ik me net vrijer, ik hoef geen rekening te houden met de anderen. Als er iets gebeurt, kan ik wel improviseren. Maar gaat het publiek dat even mooi vinden, zo zonder strijkers? Tot nu toe denk ik wel dat de boodschap overkomt.
Je speelt ook al jaren piano bij vertoningen van stille films in de Cinematek te Brussel. Is dat ook improvisatie, of heb je die films vooraf al bekeken?
Sommige klassiekers komen wel terug in het programma, maar het gaat voor mij het best als ik niet op voorhand weet hoe de film zal gaan, anders begin ik in mijn hoofd te zitten. Puur intuïtie is best, soms is dat twee uur onafgebroken spelen. Ik speel ook nooit twee keer hetzelfde. In het begin ga je iets meer cliché spelen, zoals snel in een spannende scène. Na een tijd kan je dat omdraaien, traag spelen in een snelle scène kan bijvoorbeeld ook. Het is een laboratorium waarin ik dingen uitprobeer.
Haal je daar soms dingen uit die je dan verder uitwerkt in je eigen muziek?
Onderbewust, misschien, maar niet bewust. Soms denk ik wel bij het spelen “Oh, dit is iets,” maar wanneer ik thuis ben, is het weer weg (lacht). Dan komt er wel wat anders.
Je nummers zijn allemaal instrumentaal, maar dragen telkens wel een titel die een verhaal lijkt te vertellen. Bij Love of Spring kan ik me nog wat voorstellen, maar hoe kom je uit bij Phoenix of Little Boy?
Little Boy vind ik iets heel onschuldigs hebben wanneer ik het speel. Iets heel fragiels, iets heel eerlijks, dat me laat terugdenken aan de kindertijd. Phoenix is dan weer de vuurvogel die transformeert, die opbrandt en weer tot leven komt: het nummer begint heel rustig en dan heb je die vurige passage. Het is niet altijd makkelijk om een titel te bedenken voor instrumentale muziek. Sofiane Pamart heeft daar iets interessants mee gedaan, op zijn plaat Letter: als je keek naar de titels van de tracks achter elkaar kreeg je een hele tekst.
Haal je inspiratie uit het werk van hedendaagse collega-pianisten?
Soms kan ik een akkoordenprogressie spelen en denken: “Oh, dit klinkt als Philip Glass“. Dan ga ik dat net een beetje vermijden, je wil niet het gevoel hebben dat je kopieert. Dat is voor mij de essentie van alle kunsten: je proberen te ontdoen van alles. Ik maak me los van alles wat ik geleerd heb, alle klassieke regels, en maak mijn hoofd leeg. Van daaruit begin ik, vanuit die stilte waarin alles mogelijk is.
Vorig jaar stond je in De Morgen met World Piano Day. “Neoklassiek is over zijn hoogtepunt heen” was toen de opvallende titel.
Ik denk inderdaad dat we een beetje over de hype heen zijn. Ik reken mezelf niet tot die neoklassieke stroming, net zomin als tot de klassieke, maar toch word ik vaak in dat hokje geplaatst. De hype achter neoklassiek is erg in de hand gewerkt door de streamingdiensten en hun playlists. Als je in de Peaceful Piano-playlist zit, heb je 600.000 luisteraars per maand, maar komt daar iemand van naar je concert? Voor hen is het achtergrondmuziek bij het studeren.
Bovendien klinkt het vaak hetzelfde, met piano’s die met vilt bekleed zijn. Nils Frahm doet dat ook, maar als ik zijn muziek hoor, springt die er meteen uit. Hij vertelt echt een verhaal, terwijl in die playlists zoveel inwisselbare walsjes zonder eigenheid opduiken. Als je het voelt, moet je dat doen, maar je moet trouw blijven aan jezelf.
Een nummer van mijn eerste plaat, Consolation, stond in een heel grote Apple Music-playlist. Je krijgt dan een mooi bedrag, je denkt “Ik heb het gemaakt”, maar het is dat niet dat je zalen vult. Ik keer altijd terug naar authentiek zijn, geloven in je verhaal, niks aantrekken van voorbijgaande tendensen. Eerlijk duurt het langst.
Er rest ons nog de titel van je album: Magnolia. Naar de legendarische cultfilm met onder andere Tom Cruise in de rol van zijn leven?
Die heb ik lang geleden wel eens gezien, maar daar is de plaat niet naar vernoemd. Ik vind de magnolia een mooie boom, een van de oudste bestaande bomen trouwens. Een heel robuuste boom, die al die eeuwen heeft overleefd van de dinosaurussen tot nu. En tegelijk zijn die bloemen zo prachtig. Die fijnheid en toch die robuustheid, dat vond ik een mooie analogie met mijn muziek.
Daarom heb ik ook voor dit artwork gekozen: mijn vriendin, Sophie Caironi, is illustratrice, haar illustraties zijn heel vrouwelijk en heel sterk, met veel bloemen. Dat klopte volledig voor mij. Tegelijk laat het je nadenken: waarom associëren we bloemen eerder met het vrouwelijke en zien we het mannelijke eerder als robuust en monumentaal?
Iets om over na te denken terwijl we aftellen naar je concerten, in Gent, Brugge en Brussel!