Site pictogram Luminous Dash BE

BIANCA STECK: “Ik ben een gelukkig mens hoor, soms ben ik gewoon wat kritisch…”

Ze komt uit Barcelona, woont al even in Brussel, studeerde klassieke piano en klarinet, heeft een diploma in de architectuur op zak en is begenadigd met een stem die je onmiddellijk en onweerstaanbaar bij de strot grijpt. Bianca Steck komt ogenschijnlijk uit het niets naar onze planeet afgedaald op de vleugels van een ijzersterk album: The Joy of Coincidences. Sterfelijk als we zijn namen wij dan weer de trein richting het Brussels-Centraal voor een gesprek met deze indiester in wording.

Bianca Steck © Björn Comhaire
Bianca Steck © Björn Comhaire

Tot voor enkele weken was je voor ons nog een onbekende en nu sta je hier met een dijk van een album, hoe is dat zo gekomen?
Ik was altijd al bezig met liedjes te schrijven maar op geen enkel moment was het mijn plan om ‘artiest’ worden of zo. Ik releasete vroeger al enkele liedjes maar pas met dit album ben ik de zaken ernstig beginnen nemen, in die zin dat ik echt begon na te denken over mijn sound en het verhaal dat ik wilde vertellen. Toch is het niet zo dat ik de liedjes op het album schreef in functie van die plaat. Ik schrijf voortdurend nieuwe nummers en toen ik ze samen bekeek, bleken ze op een heel organische manier een geheel te vormen. Op een bepaald moment ontmoette ik dan producer Nil (Ciuró nvdr.), ik liet hem de nummers horen en hij was er meteen heel enthousiast over.

Je studeerde klassieke muziek, is er een groot verschil tussen hoe je muziek leerde spelen en wat je laat horen op The Joy of Coincidences?
Volgens mij is er een soort van natuurlijke flow tussen de twee. Je hoort zeker klassieke invloeden in mijn nummers al is het wel zo dat ik, toen ik begon te schrijven, een deel van het klassieke denken opzij moest schuiven. Dan heb ik het ook over heel aardse dingen zoals het feit dat ik mij een gitaar kocht zodat ik een instrument had dat ik overal kon meenemen en om het even waar muziek kon schrijven. Maar die klassieke invloed zal er altijd wel zijn. Mijn afstudeerstuk voor piano was Childrens’s Corner van Debussy, dat soort impressionistische klassieke muziek vormt voor mij echt de link tussen de klassieke muziekwereld en de muziek die ik nu maak.

Is er ook een link met je architectuuropleiding?
Ik denk niet dat er een link bestaat tussen de twee. Architectuur is heel georganiseerd en gestructureerd, twee zaken die je dan weer wél nodig hebt als je alle puzzelstukken van je leven als muzikant op mekaar wil afstemmen. Daarin komt dat aspect van mij waarschijnlijk meer aan bod. Ik denk ook dat de plaats en de ruimte waarin je je bevindt op het moment dat je muziek aan het maken bent, een invloed heeft op wat je schrijft en hoe je klinkt. Ik nam de plaat op in de bergen van Catalonië en dat is een compleet andere ervaring dan hetzelfde doen in een donkere ruimte of in een garage…

Je album klinkt heel coherent.
Ik denk dat het vooral te maken heeft met het feit dat ik alle nummers in mijn eentje schrijf. In eerste instantie is het enkel mijn stem en één instrument: gitaar, piano, synth… Doordat ik steeds werk volgens hetzelfde proces ontstaat er vanaf de allereerste demo veel samenhang tussen de nummers. Mijn stem, het lied en dat ene instrument vormen het skelet van het nummer waar nadien andere instrumenten aan worden toegevoegd. Daardoor ik zo te werk ga, kunnen alle nummers trouwens ook op die manier live gebracht worden. Op de plaat komen de andere instrumenten erbij en faden weer ze weg en ook dat gebeurt doorheen het ganse album. Die coherente manier van werken en het verhaal dat ik vertel brengen de nummers samen.

Wat is het verhaal achter de plaat?
Ik schreef alle nummers na mij verhuis naar Brussel, voor mij is het dan ook een echte stadsplaat. Daarmee bedoel ik dat ik niet weggevlucht ben uit de stad om ergens in the middle of nowhere liedjes te gaan schrijven. Het is zelfs het tegenovergestelde. Het album gaat over in een café zitten en kijken naar wat er rondom mij gebeurt, de geluiden die ik hoor, de constante interactie tussen mezelf en mijn omgeving, mijn eigen kleine bubbel die ik creëer middenin de chaos.
De titel The Joy of Coincidences verwijst naar de toevallige ontmoetingen die je op die manier hebt met mensen, objecten en ruimtes.

In het nummer The City gebruik je de stad als metafoor voor hoe we met elkaar omgaan. Je beschrijft hoe we onszelf bekijken in de reflecties van spiegelende ramen en daardoor niet zien wat er zich achter die façade afspeelt… Heeft het schrijven van de nummers op deze plaat je op de een of andere manier geholpen om jezelf als individu binnen de massa te definiëren?
Ik denk dat het creatieve proces mij vooral met de voeten op de grond houdt. Voor sommigen is het net omgekeerd. Nogal wat mensen associëren kunst met zweverigheid en het dromen. Mijn liedjes gaan vaak over observeren.

Als observerende mens neem je afstand van wat er rondom jou gebeurt. Zie je jezelf als buitenstaander?
Zeker en vast. Er zijn mensen die graag deel zijn van de conversatie en hun mening geven voor de hele groep. Ik ben niet zo iemand. Hoewel ik mij graag in een groep begeef, zal ik altijd een meer observerende rol opnemen. In dit album komt dat heel sterk naar voren.

Hou je wel van mensen?
(lacht) Het hangt er vanaf, de ene mens is de andere niet natuurlijk. Ik laat me graag in de positieve zin verrassen door mensen en gelukkig gebeurt dat tegenwoordig wel vaker.

Bianca Steck © Björn Comhaire

Ik vraag het ook omdat de sfeer van het album toch wat donker is en misschien niet helemaal euh… happy?
Ik ben een gelukkige mens hoor, maar het is waar dat ik soms erg kritisch ben. Een beetje sceptisch ook af en toe. Ik wil blijven geloven in het licht en de hoop, maar het is wel zo dat ik dat niet altijd laat horen in mijn muziek. In een nummer als Strange Rooms hoor je die twee kanten vrij goed vind ik. De strofes zijn eerder donker en in mineur maar het refrein klinkt vrolijk en is geschreven in een majeure toonaard.

In Do I Know Myself at All werd ik erg geraakt door het geluid van wat lijkt op een trompet. Wie is die muzikant?
Het doet mij veel plezier dat je het opmerkte. Het is eigenlijk geen trompet maar een flügelhorn, die wordt op de plaat bespeeld door de geweldige Konstantin Döben. Konstantin komt uit Duitsland en heeft een fantastische band die Conic Rose heet, daar moet je echt eens naar luisteren.

Het geluid van de plaat wordt voor een belangrijk deel bepaald door de andere instrumenten. Zie je jezelf meer als een band of is Bianca Steck toch vooral een soloproject?
Omdat ik de kern van de liedjes in mijn eentje schrijf, kan ik ze ook op meerdere manieren brengen. In februari heb ik een aantal supportshows gespeeld voor Douglas Firs en daarbij speelde ik in verschillende configuraties. Er was een show met Marthe van Drogenbroeck op flügelhorn, er was een duoshow enkel met harp en eentje met een contrabas… het hangt er dus echt vanaf. Als we met de ganse band spelen, zijn we met z’n zessen. De releaseshows in Brussel en Antwerpen zullen op die manier gebracht worden.

Voor Dragon’s Eyes werkte je samen met de Poolse pianist Hania Rani hoe kwam die samenwerking tot stand?
Door de jaren heen heb in een aantal supportshows gespeeld voor Hania en in die tijd zijn we goede vrienden geworden. Ik schreef het nummer voor stem en gitaar, en ik voelde dat Hania het nog een niveau hoger zou kunnen tillen. En dat deed ze ook, door de toevoeging van ‘strings’, synths en haar eigen stem voegde ze een dimensie toe aan het lied.

Er staan nog een stuk of vier concerten op de planning hoe ziet de toekomst er nadien uit?
Als we een headline show mogen spelen dan wil ik dat zeker blijven doen als band. Mijn band bestaat uit een uitzonderlijk groep getalenteerde muzikanten en ik wil echt dat het publiek ook hen kan zien spelen. Voor korte supportshows zal ik blijven opteren voor een duo of trio opstelling. Ik denk dat ik nog even op dezelfde manier ga blijven doorgaan.

In mei kan je Bianca Steck met volledige band aan het werk zien:

15/05 – De Roma, Antwerpen
25/05 – Ancienne Belgique, Brussel

InstagramFacebook

Mobiele versie afsluiten